Jonkvrouwe Rhétia
Johanna voltooide de novelle Jonkvrouwe Rhétia
tussen juli 1896 en januari 1897, dus zo’n zeven
jaar voordat haar debuut Babette verscheen. Ze
was toen zeventien jaar. Het overgeleverde ma
nuscript is een netversie, ze zal er dus eerder aan
gewerkt hebben. Er zitten nauwelijks doorha
lingen in, een enkele correctie, de tekst is in één
hand geschreven.8
De zeventienjarige freule Rhétia bracht haar
vroege jeugd door op het goed Craaijennest in
de Graafschap. Haar vader was tijdens zijn huwe
lijk verliefd geworden op een ander en had zijn
vermogen vergokt. Het huwelijk strandde, moe
der overleed van verdriet en vader verdween met
zijn nieuwe liefde naar Italië. Rhétia wist niets
van dit alles en haar werd voorgehouden dat ook
haar vader was overleden. Tante Laura van Idor-
ne nam haar op. Rhétia, enig kind, verhuisde
naar “het drukke woelige Brussel, waar zij hare
schitterende opvoeding ontving, waar zij alle
genoegens van een wereldsch en weelderig le
ven leerde kennen en najagen, en waarbij zij in
de hoogste kringen, hoewel pas zeventien jaren
oud, weldra hoopte uit te gaan”.9
Dat wil zeggen, tante bestemde haar voor de
Brusselse beau monde, zo gauw het meisje acht
tien jaar zou worden. Zorgvuldig hield tante de
waarheid rondom haar vader voor Rhétia ge-
in Nijkerk. Dat werk verklaarde naar eigen zeg
gen haar geringe literaire productie: “Er is zoo
veel te doen - ik zit hier veel in vereenigingen en
commissies en dat vordert veel tijd”, zei Johan
na eens in een interview.5 Ze was ook onzeker; zo
twijfelde of ze wel geschikt was om een radiole
zing te houden of voor te lezen.6
In 1929 stierf Frauck aan een hartkwaal op
49-jarige leeftijd. Johanna, die een halve eeuw
met haar had samengeleefd, voltooide de novel
le die haar zus voor het Kerstboek had toegezegd:
in 1930 verscheen Zeventiende-Eeuwsche onder
nemingsgeest in een Veluwsch stadje. Johanna En
gelberts overleefde haar zus een kwart eeuw en
stierf na een lang ziekbed in 1953. Ze liggen sa
men in één graf (vak B nummer 100) op de Nieu
we Algemene Begraafplaats aan de Woudenberg-
seweg te Zeist.7
heim. Nadat ook tante Laura was overleden ver
trok Rhétia weer naar Craaijennest, dat nu door
de familie Van Ranswijck werd bewoond. Tante
Laura van Ranswijck voedde haar nu verder op.
Rhétia koesterde de foto’s waarop haar ouders
in gelukkiger tijden stonden. Toen de geliefde
van vader Otto ook was overleden dook hij zelf
als een vreemdeling weer in de buurt van Craaij-
ennest op, maar durfde geen contact op te ne
men. Maar vader - nog steeds incognito - wist
tijdens een feest een op hol geslagen paard voor
een koets te kalmeren, raakte daarbij gewond
en werd liefdevol verzorgd door Rhétia en tante
Laura. Otto stierf in Rhétia’s armen die haar va
der zijn vroegere gedrag vergaf. Rhétia zelf be
landde in een gelukkig huwelijk, ze kreeg drie
kinderen.
“Lieve Mien”
Johanna droeg Jonkvrouwe Rhétia op aan haar
nicht, de leeftijdsgenote Wilhelmina Cornelia
de Beaufort (1878-1957) die ook op de kostschool
in Warnsveld zat. De relatie tussen beiden was
Anna Jacoba des Tombe (1815-1856); zij was zowel
de grootmoeder van Wilhelmina als van de zus
sen Engelberts.10 In een briefje, onduidelijk ge
dateerd ‘donderdag 1897’, schreef Jo:
ZUTPHEN 105
2022 4
Titelpagina van
Jonkvrouwe Rhé
tia, handschrift
van Johanna
Engelberts.