overgemaakt naar de Franse bezetters van Grave
om de gevangenschap van hun mannen zo veel
mogelijk te verlichten. De zaak loopt hoog op
en dreigt uit de hand te lopen. Het stadsbestuur
laat alvast een geldbedrag over maken naar Gra
ve. Ook zullen ze raadpensionaris Fagel, die zich
inmiddels bij de troepen voor Grave bevindt,
over de ostagierskwestie gaan consulteren.
Naar Maastricht
Ondertussen zien de Franse bezetters van Gra
ve steeds meer Staatse troepen voor de stad ver
schijnen. Om te voorkomen dat ze de gijzelaars
zonder losgeld moeten laten gaan als de stad
valt, proberen ze zoveel mogelijk ostagiers de
stad uit te smokkelen. Omstreeks 6 augustus
gaan twee Zutphense ostagiers, dr. Haack en Jo
han ten Behm, samen met Arnhemse gijzelaars
op transport naar Maastricht. Enkele dagen la
ter schrijven ze hun eerste brief aan het stads
bestuur van Zutphen.6 Kort daarna schrijft dr.
Haack aan zijn vrouw Geertruijt Rijcken de brief
uit de titel van dit verhaal.7 Hij begint nogal op
timistisch:
Haack weet dan nog niet dat de stadsregering in
Zutphen alle betalingen per direct heeft opge
houden en reeds verzonden wissels heeft terug
gevorderd. Stadhouder Willem III blijkt name
lijk fel gekant tegen het betalen van losgeld. De
Staten Generaal nemen dat standpunt over. Pa
niek bij het stadsbestuur. Paniek ook bij de osta-
giersvrouwen. Die zijn bang dat de Fransen nu
het gevangenisregime van hun mannen zullen
gaan verzwaren. Ze eisen dat het losgeld alsnog
wordt overgemaakt. Het stadsbestuur houdt de
boot af, zogenaamd omdat de Fransen steeds
meer eisen stellen, zoals de kosten van het trans-
“Seer lieve huijsvrow,
Neffens u ed. brief, die mij ten hoochsten
aengenaem is geweest, omdat ick in lange
tijdt gansz geen tijdinge van huijs hadde
gehadt, hebben wij oock eenen ontfangen
van Mijn heer Rauwers van Amsterdam
met de welkomene wisselbrief van de nog
resterende somme, soo dat wij meenden,
soo datelick gelost te worden.
port van de ostagiers van Grave naar Maastricht.
Verder dan een brief aan Den Haag met het ver
zoek het losgeld alsnog te mogen betalen - om
dat er immers al een groot deel betaald is - komt
men niet.
Over de omstandigheden van Haacks gevan
genschap lezen we weinig, maar ondanks zijn ei
gen zorgen is Haack ook begaan met zijn lotge
noten die in Grave zijn achtergebleven:
Haack beseft dan nog niet dat hij pas aan het be
gin van zijn detentie staat, maar nu al verwijt hij
de Zutphense bestuurders hun lakse optreden:
Haack eindigt zijn brief nogal aandoenlijk met
uitgebreide groeten aan zijn vrouw, hun kinde
ren, zusters, zwagers, neven, nichten en alle goe
de vrienden en bekenden.
Meer brieven
Ook aan het stadsbestuur schrijven Haack en Ten
Behm meer dan eens over hun benarde toestand.
Dat blijkt uit het memorie- en resolutieboek van
de stad, waarin sprake is van ten minste elf brie-
“Wij hebben ondertusschen van daege
permissi gecregen van te mogen uutgaen
met gevolch van twee soldaten, ’t welck
ons wel wat soulageert, maer evenwel geen
groot contantement en geeft, sonderlinge
wanneer wij dencken dat ondertusschen
onse mede ostagiers binnen de belegerde
stadt de Grave soo benaut sitten. Onse
lieven Heer, verhope ick, sal deselve
bewaeren ende ons te saemen eindelick
noch wederom bij onse lieve familien
laeten komen.”
“Met de naeste post sal ick u ed. ons
wedervaeren bekent maeken ende daer
over soo nodich mede aen onse Regenten
schrijven die men ondertusschen mede
van deese nieuwe pretensien kan kennisse
geven, opdat sij sien wat voor swaricheden
sij ons ende onse stadt door haer lanch
traineren ende ons in een uutterste gevaer
van ons leven te stellen, op den hals hebben
gehaelt.”
112 ZUTPHEN
2022 4