slachtoffers werden vanuit heel Zuidoost-Azië
naar onze koloniën in de Oost gevoerd om
dwangarbeid te verrichten op plantages, in be
drijven of als huisslaven.
Huijsinboorlingen en lijfeijgenen
Ook daarvan vinden we getuigenis in het fami
lie-archief Brunings. Het gaat om een testament
uit 1744. Het betreft de wilsbeschikking van het
echtpaar Johannes Mattheus Cluijsenaer en
Theodora Maria Blom.16 Dit testament is haast
wel zeker tussen de stukken van de familie Bru-
nings terecht gekomen via Diderika Gijsber-
ta Louisa Frederika Cluijsenaer, schoondoch
ter van Pieter Frederik Christiaan Brunings, die
we aan het begin van dit verhaal ontmoet heb
ben. Johannes Mattheus Cluijsenaer en Theo
dora Maria Blom waren de overgrootouders van
Diderika.
Cluijsenaer was raad extra ordinaris van
Nederlands Indië, in dienst van de V.O.C. met
standplaats Batavia, waar het echtpaar woon
de op de Tijgersgragt. Het testament bevat naast
de gebruikelijke formuleringen over wie wat zal
erven ook regelingen voor de vijf slaven die het
echtpaar er op nahield. Vier van hen - aange
duid als lijfeijgenen - zullen bij eerstoverlijden
van een van de echtgenoten worden ontslagen
van hun 'slaefsche servituit om hun vrijdom te
genieten'. Het gaat om Coridon van de Kust en
zijn wijff Dorothea van Macassar, Vincent van
Macassar en Lea van Bengalen. Tevens zullen ze
elk vijftig rijksdaalders ontvangen. Ook de vijfde
slaaf krijgt haar vrijheid. Maar haar positie ver
schilde blijkbaar van die van de anderen. Huijs-
inboorling Filida Constantia was geboren in
Batavia en gedoopt. Behalve haar vrijheid krijgt
ze ook een kist met kleding, diverse gouden en
met diamanten bezette sieraden, alsmede hon
derd rijksdaalders. Niet lang na opmaking van
het testament overleed Theodora Maria Blom.
Het in vrijheid stellen van huisslaven per tes
tament gebeurde vaker. Het Amsterdams archief
toont enkele voorbeelden van dergelijke testa
menten op zijn website.17 Anderzijds was het ook
weer geen algemeen gebruik, zoals uit de boedel
beschrijvingen van vader en zoon Brunings blijkt.
Het testament van de Cluijsenaers en de boe-
delbeschrijving van Brunings zijn zo maar twee
voorbeelden van documenten die getuigen van
de ooit wijdverbreide, maar vergeten praktijk
van slavernij, die ook Zutphens verleden aan
kleeft. Wat kunnen de archieven ons nog meer
vertellen? Een eerste oppervlakkige verkenning
geeft enkele mogelijke aanknopingspunten.
Slavenhalers en slavenhouders
Het gewest Gelderland had een permanente ver
tegenwoordiger bij de kamer Amsterdam van de
West-Indische Compagnie, de belangrijkste van
de vijf W.i.c.-kamers. Met enige regelmaat be
noemde het gewest hiervoor een bewindvoerder
uit Zutphen. Zo vertegenwoordigden o.a. B. van
Hasselt, J.C. van Hasselt, van Santbergen, Ver-
stege en de Bruijn in de 18e eeuw onze stad of
het gewest bij de W.i.c.18 Daarnaast investeerde
de stad ook geld in de handelsactiviteiten van de
w.i.c.19 Ook het Oude en Nieuwe Gasthuis had
financiële belangen in de West-Indische Com
pagnie.20
Deelname in de w.i.c. betekende betrokken
heid bij de slavenhandel. Hoe groot was die be
trokkenheid van Zutphen? Hadden Zutphena-
ren hierin een actieve rol, of beperkte die zich
tot bestuurder en investeerder? Hebben die in
vesteringen gerendeerd? Vragen die we (nog)
niet kunnen beantwoorden.
Dat Zutphenaren geprofiteerd hebben van sla
venarbeid is wel zeker. Het Nationaal Archief
Hollandse koop
man met twee tot
slaaf gemaakte
mannen. Ano
niem schilderij,
eerste kwart 18e
eeuw.
Johan Conrad
van Hasselt
(1708-1778) was
jarenlang sche
pen van Zutphen;
in 1758 benoemd
tot bewindheb
ber van de W.I.C.
Portret door
onbekende kun
stenaar.
ZUTPHEN 69
2021 3