eerde levensmiddelen ondermaats. Zo werd enkele malen een wagonlading aardappelen afgekeurd en ook een partij varkensvlees bleek ongeschikt voor menselijke consump tie. Nergens wordt vermeld dat die afgekeur de partijen meteen vervangen werden, zodat de Zutphenaren vermoedelijk nog eens extra hun buikriem moesten aanhalen. De nood was hoog en dat vereiste onge bruikelijke maatregelen. Daarom ging de gemeente er toe over gemeentegronden in kleine percelen aan inwoners te verpachten voor 2,= per jaar voor een stukje van een are. De belangstelling was groot. Niet minder dan 288 perceeltjes werden uitgegeven. Me nigeen kon zo de karig gerantsoeneerde da gelijkse voeding van het eigen gezin, familie en buren aanvullen met zelf verbouwde aard appelen, groenten, peulvruchten e.d. Grote zorg was er over de voeding voor zieken en zwakken. Voor hen waren welis waar extra middelen en ruimere rantsoenen voorzien, maar die moesten via de huisartsen worden aangevraagd. Al snel was het aantal aanvragen zo groot, dat er twijfel ontstond of al die verzoeken terecht waren. Een vertrou wenscommissie van twee niet-praktiserende artsen van het krankzinnigengesticht moest er op toe zien dat de schaarse middelen te recht kwamen bij wie het werkelijk nodig had den. Hoe krap het soms was blijkt uit enkele voorbeelden. In 1918 werden in Zutphen 49.720 eieren gedistribueerd. Dat is gemid deld 2H ei per inwoner over het hele jaar! Het rantsoen voor varkensvlees (50 gram p.p.p.w.) was nooit beschikbaar. In 1918 kon slechts 12.700 kg varkensvlees (d.i. incl. 9.000 kg spek) gedistribueerd worden. Dat komt neer op 13 gram per inwoner per week. Met de rundvleesvoorziening was het iets beter ge steld. Gemiddeld was er voor iedere Zutphe- naar 186 gram vlees - net geen 2 ons! - per week beschikbaar. Of de voortdurend krappe en eentonige voeding geleid heeft tot bevolkingsbrede on dervoeding in Zutphen valt niet meer uit te maken. De nood is hier vermoedelijk min der hoog geweest dan in de grote steden. En ongetwijfeld zal de pijn niet gelijk verdeeld zijn geweest over alle bevolkingsgroepen. Zut- phen kende toen een brede sociale bovenlaag en een welvarende middenstand. De arbei dersstand leefde echter maar net boven de armoedegrens, doordat de lonen in Zutphen relatief laag waren.6 Ook was er een aanzien lijke onderlaag van armen en behoeftigen, die waren aangewezen op kerkelijke en parti culiere liefdadigheid.7 Iedereen kreeg levensmiddelenbonnen, maar dat betekende niet dat iedereen dan ook vlees of andere levensmiddelen kon ko pen. Er moest - ook met bon - gewoon voor betaald worden. Voor veel mensen bleef vlees - ondanks de door de regering vastgestelde maximumprijzen - onbetaalbaar. Er bestond een zwarte markt. Weliswaar werd daar van overheidswege hard tegen opgetreden, maar wie geld had, kon buiten de distributie om wel eens aan iets extra's FILOSOFISCHE EIEREN ENZ. KOOPMAN posthuma: ZIEN JULLIE HIER BIJV. DIT REGEERINGSEI NEEN? IK OOK NIET Minister van Landbouw F.E. Posthuma was verant woordelijk voor de levensmiddelendistributie. Zijn taak was niet gemakkelijk. Hij kreeg enorm veel kritiek te verduren en was het mikpunt van talloze spotprenten en -liedjes. Tekening door Albert Hahn in De Notenkraker 13 januari 1917. ^utphen - 2017/4 111

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2017 | | pagina 15