Als Gertken binnenkomt, hoort zij een flinke
woordenwisseling tussen Berndt en Hendrik,
terwijl zij 'ant kistken' zitten. Een kist moet
men zich hier voorstellen als een tafel, die te
vens als kist dienst doet. Hierbij zegt Berndt
onder andere tegen Hendrik: 'Die sinen he
ren broith in sinen monde heft, ind secht dan
qwaet van hem die is ghienen eeren werdt.'
Tegenwoordig kennen wij het spreekwoord:
Wiens brood men eet, diens woord men
spreekt. Berndt beschuldigt Hendrik van het
tegenovergestelde: hij is niet trouw aan die
gene die hem gunstig gezind is en handelt
volgens Berndt oneervol.15 Helaas herinnert
de meid zich de reactie van Hendrik niet zo
nauwkeurig; ze meldt alleen dat hij 'etzlicke
woirde' spreekt. Berndt windt zich over deze
woorden blijkbaar nogal op, want hij vraagt
Hendrick om de woorden te herhalen.
Hendrik vind dit onnodig en antwoordt:
"Dat heb ick gesecht." Berndt dringt ech
ter aan en de toon wordt steeds grimmiger.
Tenslotte zegt Hendrik tegen Berndt: "Jij
hebt mij behandelt als een schelm en een
schurk," waarop Berndt opspringt en naar
buiten loopt. Hij komt terug met een knup
pel en brengt Hendrik een klap toe, waarna
deze zijn mes trekt en Berndt naar het kan
toor volgt. In de achtervolging laat Berndt de
knuppel vallen; de meid Gertken pakt deze
op.
Zoenen en verbannen
Daar eindigt Gertkens getuigenis. Hendrik
steekt Berndt neer in een één op één gevecht.
De bron van hun woordenwisseling zal onge
twijfeld hebben gelegen in de conflicten tus
sen de gemeenslieden en de magistraat, die
in die tijd de stad Zutphen beheersten.16 De
straf van verbanning is gebruikelijk; op het
doodsteken staat bovendien nog een boete.
Alleen voor 'soenen' met de nabestaanden
kan de dader na verbanning nog één dag vrij
geleide in de stad krijgen.17 Hendrick maakt
hier blijkbaar gebruik van, want in een akte
van 15 augustus 1547 wordt een dergelijke
verzoening genoemd. In deze 'moetsoen-
brieff'18 staat dat Hendrik heeft beloofd ge
durende vijf jaar op de datum van de dood
slag vijf molder19 rogge te schenken aan de
Bornhof, ten behoeve van de armen. In 1547
lopen deze vijfjaar op z'n eind en worden de
afspraken over het vervolg bevestigd: de vijf
molder mag ook worden vervangen doorjaar-
lijks 75 daalders ten behoeve van de armen,
die dan jaarlijks aan de provisor van de Born-
hoff moeten worden betaald.
Over een verbanning wordt in deze moet-
soenbrief niet gesproken; dit is dan ook een
straf die geen deel uitmaakt van de verzoe
ning, maar is opgelegd door de stad. Deson
danks lijkt het erop, dat Hendrick na vijf jaar
zijn herintrede maakt in Zutphen. Na die tijd
vinden we hem op meerdere momenten in de
Zutphense bronnen terug.
Waarom hij er met 'slechts' vijf jaar vanaf
kwam, laat zich raden. Dat het een gevecht
was, dat Hendrick in feite niet zelf begonnen
was, zal meegespeeld hebben. Daarnaast was
er vrijwel direct sprake van verzoening met
de nazaten van Berndt en hield Hendrick
zich blijkbaar keurig aan de daarin overeen
gekomen verplichtingen. Bovendien was
De 'moetsoenbrief' waarin Hendrick Schuil zich
wegens de doodslag op Berndt Kueser verplicht om
de Bornhof jaarlijks 5 molder rogge of 75 daalders
te schenken. (Regionaal Archief Zutphen, 0083-780)
^utphen - 2017/4 107