van Otmar Jansen, smid, opgemaakt. Daar staat
de zall. [iger] moeder genoemd. Het is dus de
moeder die overleden is. Aan het leeftijdsver
schil tussen Hendrick en Arent te zien, zou het
zijn tweede vrouw kunnen zijn. De inventarisa
tie van haar bezit komt uit op 117 gulden en
3 stuiver. De twee oudste dochters krijgen elk
een bed met toebehoren, alsmede de kleren
van de moeder, namelijk:
Een violet Bruijnen Rock
Een bruijnen laeckenschen Rock
een svarten rock
een paar trijpen mouwen
een lappe
Meer staat er niet op deze pagina.
Gerrit Haeck
Ook bij Gerrit staat de naam linksboven: Ger-
rit Haeck. De datum is Lunae den 21. novemb
1636? En daar onder staat: Gerrit Roeloffs geno
De Weeskamer
Weeskamers waren instellingen om
nagelaten bezittingen van de ouder(s)
van minderjarige wezen (ook half-we-
zen werden als wezen gezien) te doen
beheren, om te voorkomen dat fami
lieleden daarmee aan de haal gingen.
In Zutphen (1624-1811) bestond de
Weeskamer uit vier weesmeesters,
notabelen die voor vier jaar werden
aangesteld. Als een ouder overleed,
moest de overgebleven ouder of een
familielid aangifte doen bij de weeska
mer. Die aangever moest dan melden
en aantonen of de voogdij over de
nagelaten kinderen was geregeld of dat
dit door de weeskamer moest worden
gedaan.
Wie door de bode van de weeskamer
was opgeroepen om te verschijnen,
was verplicht op het aangegeven
tijdstip te komen, met eventueel
gevraagde papieren, op straffe van een
miniert geconfirmiert tot momber aever d'onmu-
ndige kinderen van zaell. Gerrit Haeck Adria-
na van Mehelen. Vermoedelijk heette ze Van
Mechelen. Veel later zal blijken dat er twee
kinderen waren. Wel staat even verderop,
op 12 december, dat er nog twee mombers
zijn benoemd: Frans Leijendecker en Willem
Valck Dercksz. De namen Haeck en Valck ko
men vaker voor in de Zutphense geschiede
nis. Een Haeck was bij de inval in de schuil-
kapel de Wildeman in 1633,4 en veel Valcken
speelden een rol in het bestuur van Zutphen.
Frans Leijendecker trad vaker op als momber.
Kort hiervoor werd hij dat ook voor iemand
anders. Was dit een moeilijk geval of was het
momberschap profijtelijk? Of was Frans ge
woon een goed mens?
Ook bij zaliger Gerrit Haeck wordt naar de
inventaris gekeken. Dat geldt voor nagenoeg
alle bekeken protocollen en dat is logisch. Het
is openbaar, het moet
duidelijk zijn waarover
men het bewind voert
en hoe de kosten van
het grootbrengen van
de vooralsnog onmon
dige kinderen ver
haald kunnen worden.
Waar de inventaris
op z'n best een paar
kleren zijn, hebben
we geen idee hoe dat
opgelost werd. Verder
met Gerrit Haeck. Op
Lunae 11 december 1637
staat genoteerd dat
de twee laatstgenoem
de mombers aan hun
medemomber Gerrit
Roeloffs het huis van
zaliger Gerrit Haeck,
alhier aan de brede strate
staende,5 verhuren voor
de tijd van drie jaar. De
boete. De opgeroepen mensen waren
familieleden van de overledene die
de mombers moesten voordragen,
adspirant mombers of anderen die de
weesmeesters wilden spreken. Na een
inventarisatie van de situatie volgde
een inventarisatie van de nagelaten
boedel. Het momberschap hield zowel
bewindvoering als voogdijschap in. Het
aannemen daarvan was een sociale ver
plichting, die eindigde als de kinderen
meerderjarig waren. Die kregen dan de
nagelaten bezittingen; wezen mochten
niet met schulden worden belast.
Als beide ouders waren overleden, of
als de overlevende niet in staat was
voor de kinderen te zorgen, werden
de kinderen in een weeshuis onder
gebracht. Een weeskamer is dus geen
weeshuis. Zie voor meer en uitgebreide
informatie het Informatieblad Weeskamer
van het Regionaal Archief Zutphen.
74 Zutphen - 2017/3