Boekband met zilverbeslag uit de Librije (Foto: Ron
Elsinga, Regionaal Archief Zutphen)
later predikant was.
Lomejer opent zijn lijst met Venetië, waar
dan naast de bibliotheken van San Marco en
Bessarion en zes parochiebibliotheken nog
twintig grote privébibliotheken te vinden
zijn. Met bibliotheken in 23 steden is Italië in
ieder geval goed voor 40% van de door hem
opgesomde boekerijen, en dat lijkt een vrij
getrouwe afspiegeling van de bibliotheekhis-
torische werkelijkheid van zijn tijd. Andere
bibliotheekrijke steden zijn Padua (zes), Flo
rence (negen), Napels (zes), Rome (zeven),
Parijs (zeven), Londen (vier), Oxford (vier,
waaronder de Bodleian Library met meer
dan 200.000 banden), Cambridge (vijf), en
Gent (vier). Bijna alles wat hij daar opsomt is
voor ons nog herkenbaar. In het Duitse rijk
komt hij op 22 steden met belangrijke boe
kerijen, in de zuidelijke Nederlanden op 14,
in de noordelijke op 15. De toen al immense
bibliotheek van Wolfenbüttel, met 160.000
boeken, die hij mogelijk zelf heeft bezocht,
verlokt hem tot een lofzang op de vorst. Hij
volgt de bibliotheekhistorische actualiteit ook
op de voet, want hij weet dat die van Zwei-
brücken twee jaar eerder door de veroveraar,
de woeste Zonnekoning Lodewijk XIV, naar
Metz is overgebracht, en dat de beroemde bi
bliotheek van Greiffenfels in Denemarken op
14 maart 1679 was verbrand, minder dan een
jaar voor de publicatie van de tweede, bijge
werkte druk van zijn boek.
Het is verleidelijk om zijn lijsten naast deze
studie over historische stadsbibliotheken te
leggen. Het leert ons iets over verhouding
tussen de toenmalige perceptie en de boek
historische realiteit. Er blijkt dan maar weinig
overlap. In de Zuidelijke Nederlanden staan
de drie belangrijkste bibliotheken van Ant
werpen op Lomejers lijst: de stadsbibliotheek,
en die van de jezuïeten en de franciscanen.
In de Noordelijke Nederlanden (maar hij
onderscheidt niet echt tussen Noord en Zuid
- voor hem is het nog steeds één grote intel
lectuele ruimte) noemt hij:
de bibliotheek van Amsterdam, die hij als
de stadsbibliotheek bij uitstek beschouwt,
twee grote privébibliotheken, in het kas
teel van Breda (van de Oranjes) en Den
Haag,
de stadsbibliotheken van Deventer (bij het
Athenaeum), Middelburg en Tiel,
die van de universiteiten van Frane-
ker, Groningen, Harderwijk, Leiden en
Utrecht, en de scholen van Dordrecht en
Leeuwarden,
en natuurlijk de drie bibliotheken die hij
zelf van Zutphen kent: die van de magis
traat, van de kerk (de Librije), en van de
franciscanen (verwoest in 1572).
De bibliotheek van de Zutphense magistraat,
toen kennelijk een semipublieke collectie in
het stadhuis, bestond volgens hem vooral uit
juridische werken. Dat had hij goed gezien,
want de 192 boeken uit die bibliotheek die
nu als magistraatscollectie in het Zutphense
Stadsarchief worden bewaard, vormen bijna
allemaal oude, kostbare en hooggeleerde
juridische literatuur, maar zonder veel prak
tische betekenis voor de Gelderse jurispru
dentie. In de zeventiende eeuw werden daar
enkele populaire folianten aan toegevoegd,
38 ^utphen - 2017/2