Het ophalen van trommels en vaandels bij patriot
ten in 1787, prent door Jacob Buijs, 1796.
(Rijksmuseum Amsterdam)
De gewapende burger
compagnieën
De burgercompagnieën waren sinds lang
slecht bewapend en slecht geoefend. De heer
van Rijsselt, die hopman was van de Nieuw-
stadcompagnie, begon zijn manschappen
echter op zijn eigen kosten van nieuwe ge
weren te voorzien, en in de magistraatsver
gadering van 25 oktober 1783 vroeg hij om
toewijzing van een beschutte plek waar hij
zijn compagnie zou kunnen la
ten exerceren. Dat ontstak een
principiële discussie over de
verhouding tussen de compag
nieën en het stadsbestuur. De
prinsgezinde schepenen begre
pen heel goed waar de heer van
Rijsselt en zijn patriotse kompa
nen op uit waren: de compag
nieën activeren als machtsmid
del tegenover de magistraat. Zij
wilden die poging in de knop
breken door er strak aan vast
te houden dat de zeggenschap
over de burgercompagnieën
uitsluitend aan de magistraat
toebehoorde. De hoplieden en
hun officieren stonden onder
bevel en toezicht van de magis
traat. Zij waren slechts uitvoer
ders, zonder recht op initiatief.
De heer van Rijsselt kreeg
dan ook te horen dat het kwa
lijk was dat hij op eigen houtje
tot exerceren dacht te kunnen
besluiten. Uiteraard lieten hij
en zijn twee patriotsgezinde
vrienden in het stadsbestuur in
het memorie- en resolutieboek
uitgebreid aantekenen dat zij
daar volstrekt anders over dachten. Naar hun
mening mocht iedere hopman in overleg met
zijn officieren op elke manier werken aan het
verbeteren en oefenen van zijn compagnie,
inclusief exerceren wanneer hij dat nodig
vond.
De nogal opvliegende heer van Rijsselt voel
de zich zo op zijn teentjes getrapt dat hij he
lemaal geen afgesloten exercitieterrein meer
wilde. Hij zou wel op straat oefenen. En inder
daad, op 3 en 8 december 1783 marcheerde
hij aan het hoofd van zijn compagnie door
Zutphen, voorzien van glimmend nieuwe wa
pens. De negen orangistische schepenen be-
110 ^utphen - 2015/4