ploeg sliep tussen de ketels of op de krui
denzolder. Naast een weekloon van zeven
gulden voor een arbeider/knecht, kreeg de
nachtploeg een dubbeltje extra om brood te
kopen.
Het collectief
Hendrik had ook zitting in de gemeenteraad
en later zelfs in de provinciale staten. Het be
stieren van een brandewijnstokerij werd hem
teveel. Zijn zoon had geen belangstelling
voor de stokerij. Binnen de familie kon hij
geen belangstellenden vinden.
De stokers van de distilleerderij hadden
wel oren naar een overname van het bedrijf.
In een akte uit 1894 is te lezen dat Hendrik
jr. Mispelblom Beijer de stokerij aan het
Kerkhof had verkocht, inclusief de inventa
ris, voorraden, schulden en vorderingen en
diverse panden in de stad. Ze kwamen een
koopsom overeen van 224.000, voor die tijd
een immens bedrag. Hendrik bleef wel een
vinger in de brandewijn houden, want 3/32e
aandeel hield hij zelf, totdat de koopsom die
hij zelf voorfinancierde, was terugbetaald.
De heren C.F. de Haan, J.Ph. van de Brink,
J.N. Brester Jzn, J.Th.C. Wichman, J.W. Bosch,
J. Harmsen en Ch. van Ooy werden de nieuwe
eigenaren van Mispelblom Co. De zoon van
De Haan, Gerrit Jan, werd eveneens vermeld
als toekomstig rechthebbend opvolger van
zijn vader. Afgesproken werd dat er minstens
vier maal per jaar zevenduizend gulden werd
afgelost, totdat het volledige geleende bedrag
was terugbetaald. De schuld werd binnen
acht jaar afgelost.
In 1901 woedde er een korte, hevige brand.
Om erger te voorkomen moest er brandewijn
via de straat in het riool geloosd worden. Re
servisten van de Koloniale Reserve, gelegerd
in de Waliënkazerne op het 's-Gravenhof,
hielpen met blussen. Tussen de bluswerk
zaamheden door namen ze af en toe een
slokje van de brandewijn die in het riool een
roemloos einde zou vinden. De stokerij kon
op drie van de vier ketels verder draaien ter
wijl de schade hersteld werd.
Het ging de heren voor de wind: de produc
tie steeg flink en de omzet groeide. Samen
met concurrent Sevenstern in Dieren waren
ze de grootste brandewijnleveranciers van Ne
derland.
Op 1 januari 1916 werd de firma Zutphen-
sche Brandewijnstokerij opgericht door Ger
rit Jan de Haan (zoon van C.F. de Haan) en
Ch. van Ooy. Op dezelfde datum werd de fir
ma Mispelblom Co ontbonden. Hiermee
kwam een einde aan de inbreng van Hendrik
jr. en de familie Mispelblom Beijer in de sto
kerij.
De jaren twintig tot veertig van de twintig
ste eeuw gingen kalm voorbij. Alleen met de
fiscus bleek nogal eens verschil van mening
te zijn over de accijnzen. De werkelijke pro
ductie bleek niet altijd overeen te komen met
die in de boeken. In 1930 werd een boete van
honderdduizend gulden opgelegd, die con
tant betaald werd.
Een nieuwe tijd
Met het voortschrijden der jaren bleef alleen
nog stoker G.J. de Haan als eigenaar over.
Toen hij in 1941 kwam te overlijden, werd
de familie Petit dit de la Roche erfgenaam.
Mathijs Petit kreeg de leiding over de stoke
rij. Hij was een voormalig planter uit Neder-
lands-Indië. Zijn twee zussen en een broer
hielden een oogje in het zeil als commissaris.
In de Tweede Wereldoorlog was er een
groot gebrek aan grondstoffen; desondanks
werd er gestookt. Het personeel was loyaal.
De gebouwen en ketels liepen enige schade
op; er werd geplunderd en een deel van de
voorraden en administratie ging verloren.
Het herstellen van de oorlogsschade bood
de mogelijkheid om grondvaten (onder-
7° 2utphen - 2014/3