Glorietitel
geschiedenis en wiskunde, liet hij in 1803 een
nieuwe conrector benoemen, die niet alleen
antieke maar ook moderne geschiedenis en
aardrijkskunde zou onderwijzen. Onder de
schijn van continuïteit werd zo een bres in
het bolwerk van de klassieke opleiding ge
slagen. Vervolgens verbond de Haarlemse
raad in 1807 op zijn initiatief het onderwijs
van de Latijnse school met de nieuwe Franse
kostschool tot het Instituut der Fraaie Weten
schappen, waar Frans ook voor latinisten de
voertaal werd, en zij tegelijk onderricht in de
moderne vakken kregen. Er bleven wel twee
curricula bestaan, klassiek en modern, maar
ze werden in een soort personele unie aan de
leerlingen onderwezen. Haarlem werd op die
manier de eerste stad in Holland die dank zij
Van den Ende het hoofdgebrek van het heer
sende onderwijsstelsel wist te verhelpen.
Intussen had hij al in 1800, toen zijn gezond
heid was hersteld, de functie van amanuensis
(hoofdambtenaar) van de Agent (minister)
van Nationale Opvoeding Jan Hendrik van
der Palm gekregen, om voorstellen voor
een hervorming van het lager onderwijs te
formuleren.7 In 1803 publiceerde hij een
omvangrijk handboek voor onderwijzers,
dat de beginselen van het openbaar onder
wijs uiteenzette en allerlei aspecten van het
schoolstelsel behandelde: de onderwijzers,
het curriculum, schoolboeken, onderwijs
methode, het schoolreglement, het gebouw,
de gezondheid van de leerlingen, de verant
woordelijkheid en medewerking van de ou
ders, en het schooltoezicht.8 In oktober 1805
werd hij commissaris voor de zaken van het
lagereschoolwezen en onderwijs binnen het
Bataafs Gemenebest, en in 1808, onder het
Koninkrijk Holland, werd hij benoemd tot
inspecteur van het lager onderwijs, waaraan
in 1809 de Latijnse scholen werden toege
voegd.9 Tegelijkertijd kreeg hij de titel van
inspecteur-generaal van het lager onderwijs.
Die snelle en goed gefocuste carrière laat zien
dat Van den Ende zijn functies naar genoe
gen en efficiënt vervulde. Zo werd hij een van
de auteurs van de schoolwetten van 1801 en
1803, en maakten zijn functies en persoon
lijkheid hem tot de stuwende kracht achter
de grote schoolwet van 3 april 1806, die daar
op voortbouwend het nieuwe onderwijsstelsel
van de Bataafse Republiek vorm gaf en tot de
onderwijshervorming van 1858 van kracht
bleef. Die wet kwam natuurlijk niet uit de
lucht vallen. Het onderwijs in de Republiek
stond op een relatief hoog plan, steunde op
een actieve gewestelijke en lokale wetgeving,
en profiteerde van de brede leescultuur in
de samenleving.10 Van den Ende zelf was een
geleerde, verlichte en deskundige humanist,
wat saai en stug in de omgang, maar als amb
tenaar een soepele geest, die vijanden wist
te verzoenen. Hij zocht het haalbare en was
steeds bereid zich op te offeren voor de pu
blieke zaak.
De wet van 1806 was zijn glorietitel en hij
bleef er zijn hele leven apetrots op. Ze schiep
een nationaal onderwijsstelsel onder toezicht
van de staat, die elke schoolstichting moest
goedkeuren. De wet bracht orde in de wir
war van schooltypen in het basisonderwijs,
schreef unificatie van de handboeken en
onderwijsmethoden voor, en voerde het be
ginsel van de leerplicht in.11 Bovendien werd
de opleiding van onderwijzers ter hand ge
nomen, werd hun salaris geregeld en werd
een efficiënte schoolinspectie ingesteld.12
De belangrijkste vernieuwing was wel dat het
leerstellig (in feite gereformeerd) onderwijs
aan de openbare scholen definitief vervangen
werd door een meer neutrale opvoeding tot
de 'maatschappelijke en christelijke deug
den' zoals die in de Bijbel werden uitgelegd,
zonder confessionele interpretatie. Het suc
ces van die wet en zijn voorbeeldfunctie con
trasteerden scherp met de mislukking van de
^utphen - 2014/2 43