en studeerde daarna theologie in Leiden en Utrecht. In september 1792 werd hij beroe pen tot predikant in het Gelderse Rozendaal. Vanwege de Pruisische, later Franse troe penbewegingen in 1794-95, trok hij samen met de heer van Rozendaal, Reinhard baron Torck, tijdelijk naar Oost-Friesland. Daar be gon hij zich voor de problemen van aanbod en spreiding van het onderwijs te interesse ren. Na de Bataafse Omwenteling, in 1795, keerde hij terug. In augustus 1797 werd hij predikant te Voorschoten, maar al een jaar later moest hij dat publieke ambt wegens een longaandoening neerleggen. Hij vestigde zich als vertaler Engels en huisonderwijzer in Delft, en vervolgens in Haarlem. Als onge bonden particulier kon hij zich daar inzetten voor de vernieuwing van het lager en voortge zet onderwijs, vooral in de Latijnse en Franse scholen. Wereldvreemd formalisme Het hoge peil, het nog open curriculum en de brede spreiding van de Latijnse scholen hadden in de zeventiende eeuw de basis ge legd voor de bloei van kennis, vorming en wetenschap op de vijf universiteiten en het tiental illustre scholen en athenea van de Republiek. Maar de tijden veranderden: het Frans kwam op als internationale cultuurtaal, en de nieuwe wetenschap vereiste andere typen kennis en vaardigheden.2 In de acht tiende eeuw bleek een uitsluitend klassieke opleiding, bestemd voor een krimpende cul turele elite, te smal voor de behoeften van de samenleving. Moderne talen, geschiede nis en aardrijkskunde van na de Oudheid, wis- en natuurkunde en andere praktische vakken kwamen de Latijnse school niet bin nen. Daarvoor moest men op de (openbare of particuliere) Franse school zijn, waar Frans de voertaal was, maar geen Latijn en Grieks mochten worden gedoceerd, of bij een pri vate meester. Hoogstens verdienden Latijnse leraren een centje bij door hun (kostleerlin gen na schooltijd wat moderne vakken bij te spijkeren. De enige functie van de Latijnse scholen was eigenlijk nog die van een voorop leiding voor de universiteit. 'Bijna overal ont breekt het de Latijnse scholen aan nut, aan prestige en aan levensvatbaarheid', is dan ook het vernietigende oordeel dat Van den Ende formuleerde in het door hem geredigeerde hoofdstuk over het onderwijs van het Aperfu sur la Hollande, de statistische beschrijving van de Nederlandse gewesten die in 1811-1813 door de Franse intendant Frangois-Jean-Bap- tiste baron d'Alphonse (1756-1821) voor de minister van Binnenlandse Zaken werd sa mengesteld.3 Al decennia lang werd er geklaagd over het zinloze en wereldvreemde formalisme van de louter klassieke opleiding op de Latijn se scholen. Kolonel Jan Willem Schomaker (1727-1789) bijvoorbeeld, een Zutphense regentenzoon en gepromoveerde jurist, stel de in 1786 voor om het militair en burgerlijk onderwijs, modern en klassiek, in één grote school samen te brengen ten behoeve van de morele en politieke vorming van de burger. Nog verder gingen de plannen van de Goudse rector Gerrit Vatebender (1759-1822), ook uit een oorspronkelijk Zutphense familie. Deze ontwierp in 1792 een voorstel voor een compleet gemoderniseerd nationaal onder wijsinstituut.4 Maar er was nog geen centrale overheid die zulke plannen kon opleggen. Het bleef dus bij losse, lokale en gewoonlijk private initiatieven. Zo pleitte Staring vanuit de Wildenborch nog in 1815 voor vervanging van het Latijn door het Nederlands als onder wijstaal.5 Handboek voor onderwijzers In 1801 werd Van den Ende in zijn woon plaats Haarlem benoemd tot scholarch, toe zichthouder op het stedelijke onderwijs.6 Overtuigd van het belang van moderne talen, 42 ^utphen - 2014/2

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2014 | | pagina 10