Geen haarstrengen maar hoorns De vrouwenbuste worden. De mogelijke route naar de precie ze verklaring begint bij een nauwkeurige be schrijving van de mannenfiguur. Wat zien we: een zelfbewust kijkende, bebaarde man met een hoofddeksel in twee verdiepingen, waar op een soort pompon is bevestigd. Hij heeft twee gladde, stijf uitstaande haarstrengen ('paardenstaarten'). Hij heeft blote, gespier de armen. Boven zijn onderkleed met korte mouwen draagt hij een harnas. Hij is dus een krijgsman, een succesvolle krijgsman, zoals zijn blik en zijn lichaamstaal ons duidelijk maken. En gelet op de volle baard is hij ook een koning, maar een koning die met zo een merkwaardige hoofdbedekking tevens iets oosters uitstraalt. De kleding van deze man is een 'hemd' met korte mouwen, waarboven een harnas is aangebracht. Het is de typisch Griekse kledij van een soldaat: de lederen buis met korte mouwen en daaroverheen het metalen borst- en rugpantser. De hoofdbe dekking vormt het oosterse element. Meer bepaald: het is een tiara, een oosterse, in het bijzonder Perzische vorstenkroon, en wel een in de oorspronkelijke vorm, een tweeledige leren muts, taps toelopend met bovenaan een knop van (half-?)edelsteen. Bij deze combinatie van Grieks en Perzisch moet je onmiddellijk denken aan Alexander de Grote. Van hem is immers bekend dat hij - tot verdriet en groot onbehagen van zijn landgenoten - na zijn verovering van het Midden-Oosten al snel 'verperzischt' was. Hij voerde aan zijn hof de oosterse kledij en oosterse gebruiken in, waaronder de typisch oosterse begroetingswijze, waarbij de onder daan plat ter aarde viel bij de nadering van de vorst. En hij zette de Perzische tiara als teken van zijn koningschap op het hoofd.4 Die vin den we terug op de afbeelding in de Librije. En die vreemde haardracht dan? Het ant woord is: het zijn géén haarstrengen, het zijn hoorns, de gladde, stijve, achterwaarts (bij de rechtopstaande mens benedenwaarts) ge richte hoorns van een steenbok. Dit beeld van Alexander als een steenbok - symbool van het Griekse rijk5 - vindt men terug in de Bijbel, in het boek Daniël 8:5-8 en 8:21 (eerste helft), en de vooruitwijzing daarnaar bij Daniël 7:6. Nicolaus van Lyra, de befaamde bijbelcom mentator (f1340), heeft in zijn werk Postilla super totam bibliam hierbij het volgende com mentaar geschreven, dat meteen duidelijk maakt waarom Alexander in het gezelschap van onder meer Petrus, Paulus en Johannes thuishoort. In zijn glosse op Daniël 7:6 schrijft hij dat Alexander in de aanvang van zijn heer schappij een droom had waarin God als een joodse hogepriester in vol ornaat verscheen en hem de overwinning beloofde. Toen hij la ter als veroveraar voor de poorten van Jeruza lem arriveerde, kwam het volk hem tegemoet onder aanvoering van een hogepriester, ge kleed in vol ornaat. Daarop steeg Alexander van zijn paard en aanbad God in de gedaante van de hogepriester, omdat die er precies uit zag als zijn droombeeld van vroeger. En bijge volg heeft Alexander de Grote Jeruzalem niet verwoest maar gespaard.6 Dit verhaal nu, dat Alexander de Grote een visioen van Godswege had ontvangen, is in de middeleeuwse kerk algemeen bekend geweest. Dat hield in dat Alexander werd be schouwd als een soort van heidense profeet en voorchristelijke Godverkondiger. Zo een goddelijk visioen werd op gezag van Augustinus eveneens toegeschreven aan de figuur die tot nu toe bij gebrek aan een be tere verklaring 'Delila' genoemd is. Het is de befaamde sibille van Cumae. In De Civitate Dei xviii, 23 beschrijft Augustinus dat hij van een zekere Flaccianus de Latijnse vertaling van een Griekse voorspelling in 27 regels kreeg aangereikt, waarvan de beginletters van de 27 ^utphen - 2013/3 69

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2013 | | pagina 5