Twee kampen
Eigen helden
'fatsoenlijke heeren' lid konden zijn. Een
heerschap dat in de stad of in het Kwartier
van Zutphen van betekenis was, behoorde lid
te zijn van de sociëteit.
De sociëteit is opgericht in een periode waar
in de frustraties tussen regenten en burgers,
tussen stadhouders- of prinsgezinden en
staatsgezinden, tussen conservatieven en de
mocraten aan de oppervlakte kwamen. Naast
afkomst speelde ook religie een belangrijke
rol. Wie niet 'gereformeerd' was, telde in de
achttiende en deels nog in de negentiende
eeuw niet of nauwelijks mee. Wie niet afkom
stig was uit een achtenswaardige familie, geen
bezittingen had, niet kon bogen op voorou
ders met een adellijk of aristocratisch verle
den, had niets in te brengen. Zo ontstonden
twee kampen.
Aan de ene kant regenten, die het verleden
koesterden, en de Oranjes zagen als door
God geroepen hoeders van het land. Stedelij
ke regenten, die weliswaar hun privileges en
onafhankelijkheid verdedigden tegenover de
stadhouders, de Staten-Generaal en de Sta
ten der gewesten, maar ook beseften dat de
stadhouders het leger aan hun kant hadden.
Het waren ook de Oranjes die hun dynastie
bewaakten en het als hun taak zagen om de
Vereenigde Nederlanden bij elkaar te hou
den en een oog te houden op regenten en
burgerij, opdat het volk niet te zeer geknecht
werd door bestuurders die voornamelijk af
komstig waren uit adel en patriciaat.
Aan de andere kant bevond zich een verza
meling ongelijksoortige groeperingen die in
de achttiende eeuw werden betiteld als patri
otten. Onder hen vond men mondig gewor
den ondernemers, boeren, beoefenaren van
vrije beroepen, leraren, dominees van ver
schillende kerkgenootschappen, geleerden,
schrijvers, pamflettisten, drukkers en uitge
vers. Zij waren niet per se tegen Oranje, maar
vonden wel dat ook hun een rol toekwam in
het bestuur van de stad, van het kwartier en
het gewest.
Dat streven zat de gevestigde vroedschap
pen dwars. Zij wensten alle bestuurlijke be
voegdheden in handen van de stedelijke
magistraat. Voor zover het de stadhouders
betrof, accepteerden dezen alleen kandida
ten die hadden getuigd van hun oranjege
zindheid. Dat ging bij de burgerij wringen,
omdat deze de voorkeur gaf aan vertrouwd
'eigen volk'.
Omdat Zutphen een garnizoensstad was,
en het reglement van de Sociëteit ook mili
tairen toeliet, ja zelfs voorschreef dat in de
directie - het bestuur - ook twee militairen
zitting moesten hebben, was de sociëteit, als
het erop aankwam, een oranjegezinde socië
teit. De stadhouder was immers hun hoogste
commandant, aan wie ze hadden te gehoor
zamen. Trouwens, de provincie Gelderland
was, in tegenstelling tot menig ander gewest,
van oudsher oranjegezind. Dat betekende dat
de patriotten, die al gauw werden uitgemaakt
voor verraders van de Republiek, grote voor
zichtigheid moesten betrachten.
Aangezien noch de stadhouder, noch de
regenten tegemoet wilden komen aan de
verlangens van de burgerij, ontstond in een
aantal steden een strijd, die ook zijn weerslag
vond in oranjegezinde en patriottistische ge
nootschappen. Door beide partijen werd het
verleden bekeken door een gekleurde bril.
De prinsgezinden verheerlijkten de daden
van Willem van Oranje, Maurits, Frederik
Hendrik en Willem iii; de patriotten had
den als staatsgezinden hun eigen helden in
Johan van Oldenbarnevelt en de gebroeders
De Witt.
Anders dan in de zeventiende eeuw was de
invloed van de Republiek der Verenigde Ne
derlanden op het wereldtoneel marginaal ge-
^utphen - 2013/2
47