Appeltaart
van stilte om zich heen, wat wel te begrijpen
is met vijf kinderen in zo'n klein huisje. 's Zo
mers leefden we vooral buiten. We speelden
vaak in het Leusveld. Ik weet nog dat mijn va
der een soort fuik gemaakt had om fazanten
te lokken. Die aten we 's winters op. En hij
hield bijen. Die bijenkorven werden 's zomers
op de heide gezet bij Loenen; dat gebeurde
met paard en wagen. Hij had een fret om te
stropen. Ik mocht vaak met hem mee; ik vond
dat prachtig. Dan gingen we het Leusveld in;
dat gebied kende hij als z'n broekzak. Hij liet
de fret los in een konijnenhol; voor de uit
gangen had hij netten gespannen. Dan stond
er weer een tijdje konijn op het menu; een
feestmaal. Ik moest op de uitkijk staan voor
het geval er een boswachter aan zou komen.
Mijn vader had mij geïnstrueerd. Als de bos
wachter zou vragen: "Ben je hier alleen?" dan
moest ik zeggen: "Nee, mijn vader zit achter
een boom, want hij moest heel nodig." Maar
dat is nooit gebeurd.'
'Mijn moeder herinner ik me als een trotse
vrouw. Ze was altijd goed gekleed, zag er ver
zorgd uit. Ze kon heel goed naaien; zij maak
te voor de boerinnen in de omgeving jurken
voor als er een bruiloft was of iets anders fees
telijks. Zo verdiende ze wat bij. De kleren die
wij als kinderen droegen, maakte ze ook zelf.
Ze zat soms hele nachten achter de naaima
chine. Ze kwam van Keijenborg en is op een
gegeven moment naar Den Haag gegaan. Ze
was daar, zoals dat toen heette, huisdame bij
de familie Ruijs de Beerenbrouck, de katho
lieke staatsman. Ze maakte avondjurken en
regelde van alles wanneer er partijen waren.
Dat heeft ze zo'n vijftien jaar gedaan.
Een zuster van mijn moeder woonde aan
de Rhienderensestraat in een boerderij die
Smaalhorst heette. Daar gingen we vaak heen.
Het was een erg lieve vrouw. Ze was heel dik;
mijn moeder moest twee meetlinten aan el
kaar doen als ze haar de maat nam. Ze stond
de hele dag achter het fornuis te koken. Dat
vonden wij als kinderen prachtig, vooral als
er net een appeltaart uit de oven kwam. Zij
sprong ook bij als de nood in ons gezin acuut
was. Dan bakte ze brood voor ons of kregen
we vruchten mee om er jam van te maken.
Mijn oom mocht dat niet weten, want hij was
heel gierig. Ik was toen een jaar of zeven. Het
zijn warme herinneringen, ook al leefden we
in armoede. Niet dat we daar als kinderen
overigens onder te lijden hadden.'
'Mijn moeder was heel vindingrijk met ko
ken. Alle groenten werden zelf verbouwd.
Wat voor de winter bewaard kon worden, zo
als aardappelen en kool, ging naar de hut; zo
noemden we dat. Dat was een ondergrondse
bergplaats die mijn vader gebouwd had. Mijn
broer gebruikte hem nog tot voor kort. De
boodschappen deden we in Brummen; daar
was een kruidenier. Die kwam ook één keer
per week aan huis, op de fiets, met een rie
ten mand voorop. Bij hem kon ook gepoft
worden. Armoede was natuurlijk ook dat er
geen elektriciteit was. Er was geen stromend
water en ook geen gas. Mijn moeder kookte
op een fornuis dat gestookt werd op hout dat
mijn vader in het Leusveld gesprokkeld had.
Als er wat geld was, dan werd er een zakje ko
len gehaald. Dat deed ik meestal. 's Winters
kon het ook binnen vreselijk koud zijn. Als
het echt te bar werd, ging ook de kachel in de
woonkamer aan. Dan werden alle matrassen
naar beneden gesleept en sliepen we met z'n
zevenen op de vloer in de woonkamer. Heel
knus vond ik dat.'
'We gingen naar de katholieke school in
Brummen; dat was een half uur fietsen. In de
winter moesten we vaak lopen; je was dan ze
ker een uur onderweg. Dan was het al weer
donker als je thuis kwam. We gingen alleen
42
^utphen - 2013/2