Mennegat
Het procesdossier is omvangrijk. Het telt
ruim tweehonderd bladen, dus meer dan
vierhonderd bladzijden. Uiteraard zijn er
wat blanco bladzijden bij, en sommige schrij
vers waren erg royaal in de grootte van hun
letters. In het dossier kunnen we onderschei
den: de eis, het antwoord en de repliek. Ver
volgens zijn er dan nog een dupliek, en zelfs
een tripliek en quadrupliek. We zijn dan in
juli 1630.
De aanleiding tot het proces was dat Gerrit
Jan van der Capellen tot den Dam een stuk
land had uitgegraven van het Wolfelerveld
en daarmee het Mennegat had versperd, een
paadje waarover vee van de Boedelhof op het
Wolfelerveld kon komen, een gebied ten oos
ten van de beide huizen. Tegen deze belem
mering kwam verzet van de eigenaar van de
Boedelhof, Alexander van der Capellen. De
broers claimden ieder hun rechten met twee
oude stukken, die zich in afschrift in het pro
cesdossier bevinden, een akte uit 1384 en een
uit 1399.
De akte van 1384 moest de rechten van de
Boedelhof in de Wolfelermarke aantonen.
Steven van Nettelhorst en diens vrouw Griete
dragen daarin op aan Andries Iseren en diens
erfgenamen 'eene alinge waere uijt den gue-
de ten Damme, aver alle die buerschap ende
marcke van Wolfeler vrij ende kommer
loos to bliven ende to wesen erfflick euwelick
ommermeer in den goede ter Boedeloff ende
ten Passe'.7
De akte van 1399 gaat over de rechten van
Den Dam. Gijsbert van Nettelhorst draagt
daarin op aan Johan van der Capellen hof
en goed Den Dam, met onder meer 'tween
waeren te Wolffer marcke' en 'voirt dat bur-
gerichte van Wulfer buerschap'.
De terminologie 'marke met waren' lijkt
duidelijk op een markengenootschap te wij
zen, maar in oude stukken wordt wel vaker ta
melijk willekeurig het woord marke gebruikt.
We zullen de stukken van het proces chro
nologisch langsgaan en er daarbij vooral op
letten met welke termen het gebied daarin
aangeduid wordt.
Het eerste stuk in het procesdossier doet
verslag van het verschijnen op 14 april 1627
van Conradt van Munster, gevolmachtigde
van de rekenmeester jonker Alexander van
der Capellen, eigenaar van de Boedelhof,
voor Wilhelm van der Capellen, stadholder
en richter en diens gerichtslieden Egbert
te Harkel en Henrick van Swinderen. Van
Munster geeft te kennen dat hij in ervaring
is gekomen dat jonker Van der Capellen van
den Dam tot nadeel van zijn principaal, 'die
welcke bij singulieren titel van vrijholt zegel
en breve daer van sijnde inde alinge Wulfler
markte mede berechtiget, contrarie derselver
als oock den Landrechte enige nijwe opgra-
vinge naest sijnes principalen landerijen' ge
daan heeft. De conclusie van Van Munster is
dat de beklaagde zich dient te onthouden van
deze uitgraving.
De situatie wordt in ogenschouw genomen.
Op 11 mei 1627 heeft het gericht zich op
verzoek van Alexander van der Capellen ver
voegd op het goed de Boedelhof 'ende aldaer
ogenschijnlik bevonden, dat langes die Boel-
hover eijgene landen, sekeren wal ende graft
nijwe opgegraven was, in seker velt het Wulfer
velt genoemt, strekkende sich hen voor een
mennegat henen'.
Op 15 mei 1627 wordt vastgesteld: 'Ierste-
lijck dat het Velt hebbende aen 't Zuiden den
Damme ende aen 't Westen de Boedelhoff, is
een bijsondere merckt, van Eefde ende Wil-
sinck Velden afgescheiden, gehiete van outs
ende oock noch die Wulffeler Marckte'. De
akte van 1384, waarin een waar is gegeven
aan Andries Iseren van de Boedelhof en ten
Passe, wordt genoemd. De bezitters van de
^utphen - 2012/4 109