Hulpeloos Nederlandsche Zeemacht - zoals de marine toen nog officieel heette - een taak in de ver dediging van de rivieren. Hiertoe liet de marine vier gepantserde kanonneerboten bouwen, speciaal ontworpen voor de rivier vaart. In snel tempo liepen van stapel de Isala (1876), de Rhenus (1877), de Mosa (1878) en de Merva (1879). Deze riviervaartuigen - soms ook monitors genoemd - moesten vij andelijke schepen tot zinken brengen, pon tonbruggen rammen, stellingen en aanvoer lijnen op de oevers beschieten, versperringen leggen enzovoort. Kortom, ze moesten voor komen dat de vijand de rivier overstak. Daartoe had elk riviervaartuig twee 12 cm boordkanonnen en één 12 cm mortier. De bemanning telde organiek 49 koppen (later 37). Voor het overige waren de riviervaartui gen logge, ijzeren gevaartes van 48 meter lang en ruim 7,5 meter breed. De diepgang bedroeg slechts 1,30 meter en dat bleek dik wijls nog te veel.2 Door hun enorme massa reageerden de riviervaartuigen traag op het roer en konden daardoor slecht wenden. Grote stuurmanskunst was vereist wanneer ze de rivier op of af stoomden. Strijkijzers werden de riviervaartuigen spottend genoemd.3 Daar leken ze inderdaad nog het meest op: reus achtige drijvende strijkijzers. De Isala, Rhenus, Mosa en Merva bleken echter vooral brokken makers. Toen de Rhenus op de IJssel bij Kampen een met tarwe geladen schip had aangevaren - het zoveelste incident in een reeks - vroeg een journalist sarcastisch of de stuurlieden van de riviervaartuigen niet beter door turfschippers vervangen konden worden.4 Bij toerbeurt patrouilleerden de monitors op de bovenrivieren. Ze stoomden de Waal op en af tussen Gorinchem en Pannerden, bevoe ren Rijn en Lek tussen de Duitse grens en Rotterdam, en zakten de gehele Gelderse IJs- sel af tot voorbij Kampen om vervolgens terug te stomen. Dat wil zeggen: als de waterstand van de rivieren het allemaal toeliet. De rivier vaartuigen waren gestationeerd in Nijmegen. Daar was de enige haven aan de bovenrivie ren waar het altijd voldoende diep was. Voor grote reparaties en periodiek groot onder houd moesten de riviervaartuigen naar de marinewerf in Hellevoetsluis. Symptomatisch voor de betrouwbaarheid en inzetbaarheid van de riviervaartuigen was het berichtje in de Nieuwe Zutphensche Courant van 24 juni 1896: 'Gisteren namiddag passeerde alhier de monitor Rhenus, doch geraakte even beneden de brug defect, zoodat hij zijn reis niet verder kon doorzetten. Heden mor gen werd hij op sleeptouw genomen en naar Nijmegen over gebracht.' De grootste bedreigingen voor deze rivier vaartuigen bleken namelijk niet vijandelijke troepen te zijn, maar lage waterstanden, on diepten in de rivier, ijsgang, bruggen, het ove rige scheepvaartverkeer en falende techniek. Op 23 augustus 1893 had de Merva net de haven van Nijmegen verlaten voor een pa trouillevaart op de Gelderse IJssel, toen het schip zich op het Pannerdensch Kanaal muurvast voer op een zandige ondiepte. Dagenlang bleef het schip hulpeloos liggen en gaf 'van verre den indruk als wilde hij zich met vollen stoom een weg banen door het zand', zoals een correspondent het uit drukte.5 Maar ook bij hoog water liep het niet altijd even soepel. Op 26 juni 1894 lichtte de Rhenus, die 's nachts voor Dieren had gele gen, om 9 uur het anker om in gezelschap van de Mosa verder de IJssel af te zakken naar Zutphen. Voor de verdere gebeurtenissen ci teren we het logboek, waarin 1e luitenant ter zee J. Hosang het relaas van die dag nog op timistisch begon: Door het hooge water van de IJssel stuurt het schip goed en worden alle bochten ^utphen - 2012/2 41

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2012 | | pagina 9