brouwproces werd eventueel hop aan de vloeistof toegevoegd. Na het koken van het gehopte wort leidde de brouwer de vloei stof in ondiepe bakken om af te koelen. Als het bier voldoende was afgekoeld, werd het naar een gijlkuip overgebracht, waar de hoofdgisting plaatsvond. Bij ieder brouwsel werd gist toegevoegd. Waarschijnlijk deed men dat door eerder gebrouwen bier (waar gistcellen in zitten) toe te voegen; het kan ook dat de gist er 'vanzelf in kwam. Het wemelt immers van gistcellen in een brou werij. De suikers werden dan omgezet in alcohol. Het gistingsproces Het gistingsproces kon op twee manieren verlopen, een bovengisting bij 10 tot 20 °C en een ondergisting bij 5 tot 10 °C. De laatste gistingsmethode werd vooral in de winter toegepast. Bier waaraan hop en ex tra gist was toegevoegd, kon alleen in het winterseizoen tussen 1 oktober en 1 mei worden geproduceerd. Een ondergisting heeft zeven tot tien dagen nodig; een bo vengisting verloopt sneller en heeft slechts drie tot zes dagen nodig. Als de gisting ten slotte klaar was, werd het bier in vaten geschept. De vaten wer den van tijd tot tijd bijgevuld en de vloei stof werd allengs helderder. Het spongat van de vaten bleef zo lang open tot de nagisting was uitgewerkt. Daarna werden de spongaten gesloten en kon het bier wor den verkocht.1 Op dit punt aanbeland begon de kwali teitscontrole van de Zutphense gildemees- ters en het vaststellen van de te betalen brouwbelasting. Op het brouwen van bier werd per vat een accijns geheven van vier Vlaamse groten, die aan de stedelijke ac- cijnsmeester werden betaald. De vaten werden na controle verzegeld, en dienden dan nog vier tot veertien dagen te rusten alvorens het bier mocht worden vervoerd.2 Inkomsten brouw- en tapaccijns Het aantal brouwers in Zutphen was rond het midden van de vijftiende eeuw geste gen tot 23. De inkomsten voor de stad uit de brouwaccijns verdriedubbelden in de periode van 1400 tot 1500 namelijk van 937 pond tot 3020 pond.3 Tot 1461 werd de brouwaccijns verpacht aan de hoogst biedende, daarna inde een ambtenaar van de stad de accijns op basis van een jaar loon van dertig pond. Deze accijnsmeester droeg de inkomsten over aan de onder rentmeester. Uit de jaarcijfers van de on derrentmeesters na 1461 blijkt niet dat de inkomsten daardoor stegen. In de regering van hertog Karei van Egmond (1492-1538) werden zelfs hertogelijke ambtenaren in geschakeld, zoals hierna zal worden uit eengezet. De vaten bier, die na een rustperiode van ten minste veertien dagen door de brou wers aan herbergen, taveernen, particulie ren of schepen werden verkocht, lagen op geslagen in kelders en mochten niet door de brouwers zelf worden vervoerd. Dit werd gedaan door beëdigde bierdragers, die van stadswege waren aangesteld. Het aantal te vervoeren vaten werd geteld en voor het dragen moest worden betaald, waardoor een extra controle op het aantal vaten gebrouwen bier door de stad moge lijk werd. Het bier moest namelijk gele verd worden in tonnen die de stad had 1 V.T. van Vilsteren, Teven in de brouwerij, een 16de-eeuwse brouwer op de vingers gekeken', in: Bier geschiedenis van een volksdrank (Amsterdam 1994) pp. 61-71; Doorman, De middeleeuwse brouwerijp. 45. 2 Doorman, De middeleeuwse brouwerijp. 50. 3 Kuppers Van Schaïk, 'Levensstandaard en economie', pp. 30-31 Tabel V; RAZ, archiefnr. 1 (OAZ), inv.nrs. 866-923. ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2011 | | pagina 8