zangers hoorende, vloog hij woedend op met den uitroepWie zingt zoo dui- velsch valschV Allen zagen den Bur gemeester Seis aan, die zeer laconisch antwoordde'Maak U niet dikke, Bosl} Anekdote over een paaspreek Toen Nieuwenhuis zijn eerste paasdien- sten had, met zowel op eerste paasdag als tweede paasdag een dienst, deed zich een bijzonder voorval voor. Door omstandig heden had hij geen gelegenheid gehad zich voor te bereiden op de dienst van tweede paasdag; hij had daarom aan zijn huisgenoten gevraagd hem heel vroeg te wekken, zodat hij nog het nodige aan de voorbereiding zou kunnen doen. Helaas voor hem versliepen de huisgenoten zich die ochtend en het was half negen toen hij werd gewekt door zijn kapper, die hem moest kappen en poeieren, zoals toen te doen gebruikelijk was. De man stond voor zijn bed en riep luidkeels: 'Het is reeds half negen geslagen/ Nieuwenhuis moest om negen uur in de kerk zijn! Hij sprong zijn bed uit, sloeg zich snel een laken om en liet zich kappen. Intussen pakte hij een nieuw testamentje, dat bij zijn preek in wording op tafel lag en zocht koortsachtig naar een pakkende Bijbeltekst, want hij wist dat het met de half begonnen preek niets meer zou worden. Ineens viel zijn oog op 1 Johannes 3:2, waar deze woor den staan: Geliefden! Nu zijn wij kinderen Godsen het is nog niet verschenen wat wij zijn zullenmaar wij weten datals het verschijnen zal, wij hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien gelijk hij is! Snel doorliep hij de samenhang van dat hoofd stuk, met de beide vorige, en maakte uit het hoofd een schets. Hij kleedde zich snel en ging naar de kerk. Zelf schreef hij hierover in zijn dagboek: Wat en hoe ik gepredikt hebweet ik zelf niet meer, want ik had er geen letter van opgeteekend. Maar dit weet ik, dat mijne improvisatie een diepen atgemeenen in druk had gemaakt en ik, naauwelijks den predikstoel had verlaten, of de ouderling Kretsckmer kwam zeer aangedaan tot mij zeggende: 'Nieuwenhuis l die preek moet ge mij Caten lezen, zoo goed heb ik u nooit hooren prediken/ Ik zag hem halfverlegen en beschaamd aan, zeggende: 'Gij spot er zeker mede, ik heb geen tijd gehad om de preek te schrijven gelijk de 6eiden van gisteren/10 'Ja/ was zijn antwoord,die waren goed en geleerd, maar niet zoo stichtelijk/ Deze ontmoeting bracht mij tot naden ken. Ik erkende en gevoelde nu, hoe ge vaarlijk het zij voor een jong predikant, indien kij 6ij eenige gave tot improvi seren, zich hierop zou willen ver Caten, ket Castig preken ojösteden en sckrijven verzuimen en zich op eene kleine schets verCatengeCijkvefe ambtsbroeders doen, maar dan ook spoedig, althans Êinnen weinige jaren in onaangename redi- tes11 vervatten en ten Caatste gestadige repetiteurs hunner oudere denkbeelden worden Intusschenverblijdde mij de eerste gewaagde proeve, omdat zij mij van de mogelijkheid overtuigde om des noods met moed en krackt te kunnen improviseren Eene ondervinding, die mij naderhand dikwerf is te pas gekomen Een krankzinnige kraamvrouw Over zijn catechetisch werk schrijft Nieu wenhuis dat hij wekelijks in de kerk een kleine catechisatie hield, een voor grote meisjes, een voor grote jongens en een 10 Eerste paasdag. 11 Herhalingen. ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2011 | | pagina 21