de stad gebrouwen bier accijnsvrij te laten tap
pen in Vorden, Wichmond, Warnsveld, Aimen,
Gorssel, Brummen, Hall, Beekbergen, Twello,
Wilp en Voorst.19 De dorpen werden op die
manier gedwongen om het bier van Zutphen
te betrekken. De verplichting hielp echter niet.
De klachten over het clandestiene brouwen
hielden aan.
Burgerboek
In 1461 stelde het stadsbestuur van Zutphen
nieuwe maatregelen in voor zijn brouwers,
en stond hen toe een eigen gilde op te rich
ten. In de nieuwe regelgeving werd bena
drukt dat de controle op het brouwen van het
bier beter moest worden uitgeoefend. Zowel
de brouwers als de magistraat van de stad wa
ren het erover eens dat het daar al enige tijd
aan schortte. Telkens als een brouwer in Zut
phen een nieuwe voorraad bier wilde brou
wen moest hij, zoals hiervoor reeds opge
merkt, toestemming vragen. Die toestemming
werd vóór 1461 door de gruitmeesters ver
leend. Door onder andere het verminderde
gruitverbruik bleek de functie van gruitmees-
ter niet meer te voldoen aan de geest van die
tijd. In hun plaats werden nu gildemeesters
aangesteld, die tevens de controle op de kwa
liteit van het bier voor hun rekening namen,
terwijl dat vóór 1461 de taak van de accijn-
smeesters was. Daartoe werden vier gilde
meesters benoemd. Twee leden werden uit
het brouwersambacht gerekruteerd en twee
uit de raad van de stad. Ieder jaar werden bij
toerbeurt twee leden vervangen, één van de
brouwers en één van de raad.20 De vier heren
kregen jaarlijks een vergoeding van tien
pond. De eerste keurende gildemeesters wa
ren in 1462 Rense Berg, Arent Yseren, Johan
Berg Andrieszoon en Jan van Griet.21 Twee
jaar later, in 1464, waren er echter drie gilde
meesters. De onderrentmeester Willem Rense
noteerde in zijn rekening dat de drie heren
ieder een vergoeding kregen van vijftien
pond.22 Voortaan mochten alleen leden van
het bierbrouwersgilde bier produceren en
maar één soort bier per brouwer. Het gildelid
moest bovendien ingeschreven staan in het
burgerboek van de stad. Ook de tappers kre
gen het consigne één soort bier aan hun klan
ten te schenken. De prijs van het bier werd
door de stad vastgesteld om concurrentie on
der de brouwers tegen te gaan. Om de regel
geving doorgevoerd te krijgen besloot de ma
gistraat van de stad de brouwers tegemoet te
komen en werd de accijnsheffing op het brou
wen verlaagd. Voor zes grote of zeven kleine
vaten betaalde men één pond. Als men de re
gels overtrad, liep men het risico een jaar lang
geen bier te mogen brouwen.23 Het aantal
brouwers was echter in de loop van de vijf
tiende eeuw toegenomen tot ten minste 23.24
Bij het lezen van bovengenoemde maatrege
len rijst de vraag of het nog wel lonend was
om bier te produceren. Het brouwproces
was ingewikkeld en vereiste het nodige vak
manschap. Bovendien moesten de grond
stoffen voor de bierproductie aan de eisen
van de keurende gildemeesters voldoen.
19 RAZ, archiefnr. 1 (OAZ), inv.nr. 621 regestnummers Smelt 603 en 612; Kuppers Van Schaïk, 'Le
vensstandaard en stedelijke economie' pp. 34-35.
20 J. Gimberg, 'Zutphense gildebrieven uit de Middeleeuwen', in: Bijdragen en mededelingen Gelre
(1904) dl. VII p. 353; L. Lensen W.H. Heitling, Stad in de Middeleeuwenp. 140. De auteurs van
Stad in de Middeleeuwen schrijven dat er geen gildemeesters uit het brouwersambacht mochten wor
den gekozen. De gildebrief vermeldt echter dat 'daer twe uut den raede ende van den raede daertoe
gesatt ende gekaeren ende twee uut den browampte ende van den gemeynen gildebroederen daertoe
gesatt en de gekaeren sullen weerden'.
21 RAZ, archiefnr. 1 (OAZ), inv.nr. 895 f. 32v.
22 Idem, inv.nr. 897 f. 30v.
23 Idem, Gildenarchieven, inv.nr. 4; Lensen Heitling, Stad in de Middeleeuwenp. 145.
24 RAZ, archiefnr. 1 (OAZ), inv.nr.1051; Kuppers, Stad in stagnatie, p. 64; Lensen Heitling, Stad in de
Middeleeuwen, p. 145.
16 ZUTPHEN