want vlees was er niet veel. De koeien en varkens waren niet veilig met zo veel solda ten in de buurt. Geregeld moest het gasthuis zijn eigen koeien terugkopen van soldaten. Om deze geldverspilling te voorkomen huur de het gasthuis een koeienhoeder en een varkenshoeder in. Veel varkens zullen er trouwens niet geweest zijn, want er werd nauwelijks boekweit gemalen. En het mank- zaad, dat varkens in noodgevallen kregen, was vernietigd doordat die ffeltmuesen ser averffluedich bynt gewesef.18 De leegstand van boerderijen hield onverminderd aan. Met zo veel soldaten in de buurt kon men ook niet anders verwachten. Er kwam nau welijks geld of granen binnen. Om geld bin nen te halen verkocht het gasthuis gerst uit de voorraad van 1579. De prijs van gerst was opnieuw gestegen naar 124 stuiver per molder, bijna twee keer zo hoog als het jaar daarvoor. Aan de verkoop van gerst kon het gasthuis dus flink verdienen. Maar de bodem van de graanvoorraad was in zicht. Op 2 mei 1586 was de voorraad aan rogge 4 molder en aan gerst 27 molder. De rogge werd vermalen en de laatste gerst werd verbruikt voor het maken van bier en als zaaigoed. Over boekweit en haver werd al helemaal niet gerept. Alle hoop was ge vestigd op een goede gerstoogst en de afwe zigheid van plunderende soldaten. Dat deze hoop werkelijkheid werd, blijkt uit de rekening van 1587.19 De inkomsten wa ren gestegen naar 868 gulden, dankzij de verkoop van mankzaad (39 gulden) en voor al de verkoop van gerst (632 gulden). Door deze hoge inkomsten kreeg het gasthuis ein delijk wat lucht. Men kon wat meer levens middelen aanschaffen: van 63 gulden in 1585 naar 173 gulden in 1587. Vooral aan boter werd veel uitgegeven. Brood kocht men zo van de bakker. Rogge om zelf brood van te bakken had het gasthuis im mers nauwelijks. Deze ging men nu kopen om uit te zaaien. Men kocht dit zaaigoed voor het astronomische bedrag van 232 stuiver per molder: drieëneenhalf keer ho ger dan in 1585. Ook de boekweit die men inkocht, was drie keer duurder dan in 1585 en de haver anderhalf keer zo duur als in 1584. Aan de stijging van de prijzen was nog geen einde gekomen. Hoe het de volgende jaren verder ging met het gasthuis kunnen we helaas niet uit de rekeningen opmaken. De rekeningen van 1588 tot 1591 zijn niet aanwezig in het ar chief. Te vrezen valt dat het deze jaren niet beter gegaan is, eerder slechter. Met de de finitieve komst van de staatsen in 1591, de vijfde inval in negentien jaar, breekt er ein delijk een stabielere tijd aan. Negentien rampzalige jaren Het gasthuis, een huis voor armen en zie ken, werd niet ontzien in de negentien rampzalige jaren voor Zutphen in de Tach tigjarige Oorlog. Zowel de staatse als de Spaanse legers eisten geld en etenswaren van het gasthuis. Bij hun vertrek namen soldaten vee en granen mee. De boerde rijen van het gasthuis werden verlaten om dat rondtrekkende troepen het buitenge bied onveilig maakten. Schaarste aan voedsel deed de prijzen omhoog schieten. Ook kreeg het gasthuis te maken met een epidemie, mogelijk ontstaan door de grote aantallen soldaten in de stad. Het gasthuis kon deze ellende alleen doorstaan dank zij de verkoop van graan en dankzij men sen die geld bleven geven aan dit ontred derde huis. 18 Doordat de 'veldmuizen zeer talrijk zijn geweest'. S. Galema, R. Gresnigt M. Kooij-van der Leur, Getranscribeerde rekeningen van het Nieuwe Gasthuis 1585-1586 p. 37. 19 Van 1586 is er helaas geen rekening. ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2011 | | pagina 10