gebakken van meel van vooral rogge, maar ook van boekweit, en als er echt niets anders was van gerst of haver. Tarwemeel werd door de welgestelden gebruikt voor het bakken van brood; de gewone man kreeg dit heel soms als traktatie. In de rekeningen van het Nieuwe Gasthuis ko men we veel graantransacties tegen. Het gast huis kreeg graan van de pachters als deel van de pacht; ook de rente werd soms betaald in de vorm van graan, en natuurlijk had het gast huis graan van eigen land. Alleen tarwe kocht men in heel kleine hoeveelheden in. Het ingekomen graan werd op de zolder van het gasthuis gelegd en daarna in de stadsmolen gemalen tot meel. De kosten van het malen varieerde per graansoort. Het malen van tarwe tot mooi wit tarwemeel was het duurste (in 1570 was dat bijvoorbeeld 24 plak voor een molder4), het malen van rogge kostte 14 plak, terwijl het malen van boekweit, haver en mout5 in 1570 maar 6 plak per molder was. Het Nieuwe Gasthuis hield precies bij wat er aan graan gemalen werd voor het huis. In 1570 werd het volgende gemalen: 94 molder rogge, 2 molder tarwe, 45 molder boekweit, 40 molder haver en 121 molder mout.6 Totaal werd er in dat jaar voor bijna zes gulden ge malen. Dat is een halve gulden meer dan wat de bakker een jaar lang verdiende aan het bak ken van de broden van het gasthuis. Het roggemeel werd gebruikt voor het maken van brood. Van de 94 molder rogge kregen de zestien klerken er 32; blijft over 62 molder. Als we uitgaan van tweeënhalve molder rogge per persoon per jaar,7 dan is er dat jaar voor nog 25 personen roggemeel gemalen. Zes van deze 25 personen waren kostkopers. Er blijft dan nog roggemeel over voor negentien personen: armen, zieken en inwonend personeel.8 Het dure witte tarwemeel werd alleen op hoogtij dagen gebruikt. Het boekweitmeel werd ge bruikt als voer voor het vee, vooral voor de varkens. De haver werd aan de paarden gevoerd, maar van de haver werd ook gort gemaakt, door de korrels te verbrijzelen in de molen. Mout of moltes werd gebruikt voor het maken van bier. Vlees, vis en groenten Het brood werd gegeten met vlees, vis en groenten alsmede met boter, kaas en eieren. Het meeste vlees kwam van het gasthuis zelf. In 1570 werden er 21 runderen en 15 varkens geslacht, in 1571 respectievelijk 20 en 18. De runderen liepen op de gemeenschappelijke stadsweiden rondom de stad, maar het Nieuwe Gasthuis had ook eigen grasland. In totaal had het gasthuis ten minste zeven weilanden. De varkens werden gehouden achter schotten op stro, waarschijnlijk in de buurt van het gasthuis zelf, dat enkele schuren in de Spiegelstraat be zat. Behalve boekweit kregen de varkens ook draf te eten, een product dat overblijft na de bereiding van bier. Het vlees van de varkens en runderen werd gerookt of gezouten om het langer te kunnen bewaren. Zout was dan ook een onmisbaar artikel om de houdbaarheid te verlengen, niet alleen van vlees, maar ook van vis, kaas en boter. Het zouten of roken van het vlees zal de smaak niet altijd ten goede zijn gekomen. Vandaar dat er geregeld een stuk vers vlees werd ingekocht en soms een heel schaap. Pluimvee kreeg men als pacht van de boeren, maar er werd ook wel pluimvee ge kocht. Wild werd er niet gegeten: het jagen op wild was voor de gewone man verboden; al leen de elite had dat voorrecht. Vis werd het hele jaar door gegeten, in ieder geval op alle vastendagen, want dan was het eten van vlees verboden. Opmerkelijk is dat het vrijwel uitsluitend zoutwatervis betrof. Zo werd er voor het gasthuis haring, bokking (ge rookte haring), kabeljauw, stokvis (gedroogde kabeljauw), spiering, schelvis en schol ge kocht. Haring was het volksvoedsel bij uitstek; voor honderd haringen betaalde men in 1570 tien stuiver. Stokvis kostte elf keer zoveel; per honderd was dat iets meer dan vier gulden (112 stuivers). Stokvis had wel het voordeel dat ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2010 | | pagina 5