opbrengsten van de gruit 346 pond, 13 schel
lingen, 4 penningen.18 Het volgende jaar gaf
hij uit de gruit zelfs 1057 pond, 16 schellingen
en 3 penningen. Uit diezelfde inkomstenbron
werd bovendien jaarlijks honderd pond be
taald aan de heren van Voorst, de erfgenamen
van heer Wolter van Keppel. De laatste kreeg
immers vanaf 1326 deze jaarlijkse uitkering.
Zutphen betaalde op jaarbasis dus forse bedra
gen uit aan lijf- en erfrenten. Uit een steekproef
in de onderrentmeestersrekeningen bleek, dat
zeker tot het midden van de vijftiende eeuw de
stedelijke renteverplichtingen zowel uit de
gruit- maar meer nog uit de hopaccijns konden
worden gefinancierd.
Pacht en verkoop van gruit
In 1402 werd de verkoop van de gruit voor
vier jaar verpacht aan Mechtelt, die gruetster,
voor 290 pond.19 In de rekening van de gruit-
meesters van 1395-1396 is reeds sprake van
loon voor Mechtelt van 66 pond en voor haar
knecht Giesbert 21 pond. De pachtster dreef
dus het gruithuis samen met een knecht. Vijf
jaar later kregen zij nog hetzelfde loon.20
In 1421 verpachtte de onderrentmeester An-
dries Yseren de gruit aan Mechtelt voor vijftig
pond per jaar. De daling van de pachtprijs zal
mede veroorzaakt zijn door de afnemende
vraag naar het kruidenmengsel. De kruiden
werden, zoals hiervoor genoemd, verkocht in
hertogelijke gruithuizen. In Zutphen bezat de
hertog een gruithuis, dat aan de Rijkenhage
lag, waarin Mechtelt haar zaak dreef.21
Het kruidenmengsel werd voor de verkoop
klaargemaakt door het tot poeder te 'malen'
met behulp van een rosmolen. De rosmolen
moet dus in of aan het gruithuis hebben ge
staan. Het 'malen' werd niet met mankracht
verricht, maar met behulp van het gruetpeert.22
Dat paard was geen eigendom van het gruit
huis maar werd, zoals uit de rekening van de
onderrentmeester van 1401-1402 blijkt, ge
huurd voor acht pond per jaar plus de kosten
voor de haver.23
Voor de bereiding van het middeleeuwse bier
werden diverse mengsels van tarwe, haver en
gerst gebruikt. De granen werden in vochtige,
warme ruimten tot ontkieming gebracht en ver
volgens gedroogd en vermalen. De aldus ont
stane grondstof werd met het gemalen kruiden
mengsel gekookt en op deze wijze verkreeg
men de mout, die voor de verdere bereiding
van het bier noodzakelijk was.24
In de enige twee rekeningen van de gruitmees-
ters komt een inkomstenpost voor waaruit
blijkt dat in het Zutphense gruithuis mout werd
gefabriceerd. In de rekening van 1395-1396
werd bij de inkomsten genoteerd: Ontfangen
van 88 V2 molder molts vor ellic molder 28
groten maket 120 pond - 17 schellingen - 8
penningen. En bij de onkosten stond de post:
Gegeven vor haver molte af toe maken ende
totten peerde 32 pond en 4 vierschellingen.
De term 'totten peerde' slaat niet op de huur
voor het paard, maar op de haver die het
kreeg. De volgende post vermeldde de huur
van het paard, namelijk tien pond en vier
schellingen.
Gaandeweg werden de opbrengsten van de
gruit echter steeds minder. De renten konden
er niet meer uit betaald worden. In 1428
bracht de gruit nog maar tien pond op, in 1435
negen pond en in 1455 slechts één pond. Het
drinken van gruitbier raakte tegen het midden
van de vijftiende eeuw in onbruik. De Zut
phense brouwers waren massaal overgestapt
op het brouwen van hopbier. In de stad Gel-
dern, waar een identieke situatie ontstond als
in Zutphen, vroegen de brouwers in 1429 toe
stemming aan het stadsbestuur om keutebier te
fabriceren. De grondstoffen voor de mout van
dit bier, haver, boekweit en gerst, werden niet
door de lokale gruiter geleverd. De Geldernse
gruiter zag zijn inkomsten dan ook in korte tijd
dramatisch dalen.25
Rond 1460 stopte de verkoop van gruit in
Zutphen. Het gruitrecht bleef echter nog lang
ZUTPHEN