ROB KAMMELAR Toen aan het begin van de negentiende eeuw de patentbelasting werd ingevoerd, moest het grootste deel van de beroepsbevolking plotseling gaan betalen om te mogen werken, leder een die handel wilde drijven, een bedrijf wilde voeren of een beroep, ambacht of nering uitoefenen, diende daartoe een patent aan te vragen. De beroepen waarvoor dat verplicht was, werden in de patentwet van 1819 precies genoemd. De overgrote meerderheid van de beroepen was patentplichtig; er waren maar weinig uitzonderingen. Ambtenaren, advocaten en renteniers waren zulke uitzonderingen. Maar ook landbouwers, dagloners en arbeiders hoefden geen patentbelasting te betalen. De patentbelasting was een van de vijf pijiers er door worden belemmerd. Er waren be- van het nieuwe belastingsysteem dat minister zwaren tegen de tamelijk willekeurige klas van Financiën Alexander Gogel* aan het begin senindeling van de beroepen, die onredelijk van de negentiende eeuw had ontwikkeld. De werd gevonden. Een van de scherpste critici andere vier waren de accijnzen, de grondbe- van de patentbelasting was nota bene lasting, de personele belasting en de in- en uit- Alexander Gogel zelf, de bedenker van het voerrechten. Het patent was eigenlijk niets an- Nederlandse patent. Hij kritiseerde vooral de ders dan een door de staat uitgegeven vergun- omstandigheid dat ambtenaren zonder ver- ning voor het uitoefenen van een beroep. In de stand van nering of bedrijf bepaalden wat Ordonnantie van 1805 werd het Regt van pa- iemand moest betalen voor zijn vergunning tent omschreven als een 'zekere som welke om de kost te mogen verdienen. In 1893 door ieder, die eenigen handel, eenig bedrijf of werd de patentbelasting afgeschaft en beroep of eenige neering wil uitoefenen of ze- vervangen door belastingen op bedrijfs- en kere voorwerpen van weelde of vermaken be- andere inkomsten, geert te genieten, aan den Lande moet betaald worden'. In 1819 werden enkele belangrijke Tarieven wijzigingen ingevoerd en kreeg de patentwet Ook de tarieven van de patentbelasting wer- min of meer zijn definitieve vorm, al werden den geregeld in de patentwet van 1819. Belas- er telkens weer wijzigingen in aangebracht. tingplichtige beroepen werden ingedeeld in Een indeling van de beroepen in klassen be- klassen, waarbij ook de omvang van het bedrijf paalde in beginsel de hoogte van de aanslag een rol speelde. Dat laatste gebeurde aan de voor elk beroep. Daarbij werd ook de omvang hand van het aantal knechts, het aantal pro van het bedrijf betrokken. Doordat de registra- ductiemiddelen (zoals het aantal paarden van tie van patentplichtigen tegelijk een controle een vervoerder of het aantal kuipen in een op behoorlijke beroepsuitoefening inhield, badhuis) of de geschatte afzet. Zeer lucratieve werd zo al te grove beunhazerij voorkomen. beroepen kwamen in de eerste klasse; beroe pen die maar heel weinig opleverden in de ze Er was gedurende de gehele negentiende ventiende. Dit was het A-tarief. Er was ook een eeuw vee! kritiek op de patentbelasting. De B-tarief. Dat gold voor beroepen waarvan ontwikkeling van handel en nijverheid zou werd aangenomen dat ze meer inkomsten zie Femia Siero: 'Miljoenenjacht' 6 ZUTPHEN De patentbelasting in Zutphen en omgeving

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2010 | | pagina 6