den eersten steen gelegd en daarmede den aanleg van de Staatsspoorwegen door zijn Rijk ingewijd. XXII October MDCCCLXI. Het was het officiële begin van de werkzaamhe den in het kader van de Spoorwegwet. Grote huiver Tot dan toe waren er in Nederland pas twee grote spoorbruggen gebouwd: een volle- wandliggerbrug over de IJssel bij Westervoort in de spoorlijn Arnhem-Keulen en een tralie- brug bij Maastricht in de lijn naar Hasselt. De brug bij Westervoort was bij de opening in 1856 eigenlijk al verouderd door het zeer hoge materiaalgebruik en de vele pijlers in de rivier. Bovendien bleek hij te zwak; in 1901 werd hij vervangen. Bij Rijkswaterstaat bestond grote huiver met betrekking tot bruggen over de grote rivieren. Dat had te maken met de zwakke dijken, de slappe ondergrond, de sterk wisselende wa terstanden en vooral ijsgang. In 1840 was nog het oordeel gevraagd van een internatio naal deskundige op het gebied van bruggen bouw, sir John Rennie. Deze Engelse ingeni eur kwam in de winter naar ons land, zag rivieren vol kruiend ijs, en stelde vast dat het onmogelijk was zulke rivieren te overbrug gen. Later werd dit oordeel enigszins gerela tiveerd, maar Rijkswaterstaat bleef van me ning dat er over het algemeen enig bezwaar bestond met het oog op de ijsgang ten aan zien van de bouw van vaste bruggen over de hoofdrivieren. Geëist werd dan ook dat er zo min mogelijk pijlers in het rivierbed zouden komen. Er moesten dus bruggen komen met grote overspanningen. Maar daar had men in Nederland geen ervaring mee. Die ervaring was er wél in Engeland en Duitsland. In Engeland waren in de jaren 1840 al brug gen gebouwd met een overspanning (afstand tussen de pijlers) van maar liefst 150 meter. Dat waren kokerbruggen, een geheel dichte constructie met vier wanden. Ze waren erg zwaar en erg duur. Bij latere ontwerpen ging men tralies toepassen. Bij traliebruggen liep men tegen het probleem aan (zoals bleek bij het ontwerpen van de Maastrichtse spoor brug) dat het onmogelijk was een betrouw bare berekening van de sterkte te maken. Daarom nam men een aanzienlijke veilig heidsmarge in acht. Maar inmiddels - rond 1860 - was in Duitsland de vakwerkbrug tot ontwikkeling gekomen. De Nederlandse in genieurs J.G.W. Fijnje en G. van Diesen be zochten in 1862 de fabriek van J.C. Harkort (te Harkorten, bij Hagen), die ervaring had opgedaan met - overigens kleinere - vak- werkbruggen. Het was ook Harkort die de eerste grote vakwerkbrug in Europa bouwde: de spoorbrug over de Altrhein bij Griethau- sen (in de spoorlijn Kleef-Zevenaar), die in 1865 gereed kwam. De hoofdoverspanning bij Zutphen zou een kopie van die brug worden. De Griethausense brug (even over de grens bij Millingen aan de Rijn) is sinds 1987 buiten gebruik en heeft de status van monument. Vakwerkconstructies worden vanwege hun stijfheid nog steeds veel toe gepast bij spoorbruggen. Ook de huidige spoorbruggen bij Zutphen en Deventer zijn vakwerkconstructies. Concours Een van de eerste taken van de Commissie voor de Staatsspoorwegen was het werven van ingenieurs. J.G.W. Fijnje, J.A.A. Waldorp en J.L. Schneitter werden ingenieur in alge mene dienst. Zij waren elk verantwoordelijk voor een deel van het spoorwegnet. Andere ingenieurs, onder hen N.T. Michaëlis, G. van Diesen en J.A. Kool, werden belast met de voorbereidende werkzaamheden van be paalde lijnen. Met name Fijnje, Van Diesen en Schneitter waren pleitbezorger voor de vakwerkbrug, en zij stelden alles in het werk om de Commissie voor de Staatsspoorwegen te overtuigen van de voordelen van dit brug- type. In oktober 1861 besloot deze commis sie een zogeheten concours uit te schrijven ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2009 | | pagina 16