aangekomen te zijn van een oud, enigszins achterlijk cultuurtype, vergeleken bij de te voren bezochte delen van de Graafschap/20 Ook haar hierboven genoemde motivatie om de Achterhoek te kiezen getuigt van een sterk onderscheid tussen oud en nieuw.21 Mogelijk zullen we Heeringa's keuze voor dit onder scheid ook in het licht moeten zien van de uitgangspunten van haar leermeester Van Vuuren, die pleitbezorger was van sociaal engagement van de sociale geografie om het welvaartsstreven te dienen.22 De Winterswijkse scholtenboeren Heeringa's promotor, Van Vuuren, was niet gelukkig met haar eerste concept. Heeringa schreef hierover: 'Hij en ik zaten ieder aan een kant van zijn grote bureau en hij zei niets, hoogstens: "ja. Ik heb het gelezen. En dan te denken dat er zó zeker 10 van mijn studenten aan het werk zijn! De Gelderse Vallei: het laagveengebied van Friesland, de Groningse veenkolonies, Ameland, en nu dit over de Graafschap"23 "Maar wat vind U er dan van?" "Kind, ik vind het stom vervelend! Je hebt het over Scholtengoederen in het O., die streek om Winterswijk. Wat zijn dat? Hoe komen ze aan die naam?"' Heeringa antwoordde: 'Ja dat is erg moeilijk om achter te komen. Ze zijn erg op zichzelf en ik kon ze zo moeilijk benaderen. Als ik een praatje met ze maakte stuurden ze me met een kluitje in het riet.' Van Vuuren kwam daarop met een nieuw idee: 'Dan moet je daar op promoveren! En dit alles, nou ja, dat was je basis om de boel goed te kun nen begrijpen.' De promovenda was hier Het besloten landschap bij scholtenboerderij Meerdink in het Woold (gemeente Winterswijk voorjaar 2007. (foto: collectie auteur) allesbehalve gelukkig mee: 'Weg werk van maanden. Dat ik toen even de moed ging verliezen kunt u zich wel indenken.'24 Dit confronterende gesprek was de opmaat voor het derde en laatste hoofdstuk van het proefschrift, over de geografische en histori sche karakteristieken van de Oost-Gelderse scholtenboeren. Van Vuuren zette haar korte tijd later op het spoor van de Wageningse student HenkTenkink, die Nederlandse land bouw studeerde en uit een familie van schol tenboeren stamde.25 Hij zou in het tweede deel van haar periode als promovenda haar medewerker worden, met de volgende kant tekening van Heeringa: 'We kwamen over een: hij zou er heen en informeren en oude papieren nakijken, ik moest zeggen wat ik weten moest. Samen er heen gaan was uitge sloten, ben je gek!'26 Aan de hand van onder meer archieven die bij lokale scholtenboeren werden aangetroffen, bestudeerde Heeringa de ontwikkeling van het scholtenfenomeen en de gevolgen daarvan voor de landschap- 20 Heeringa 1934, p. 10. 21 Regionaal Archief Zutphen, archief Tetje Stark-Heeringa, inventarisnr. 25, d.d. 1959. 22 Pater 1998, p. 27. 23 Bedoeld zijn promotiestudies over Friesland (1933), De Groninger Veenkoloniën (1933) en Ameland (1936) en contractonderzoek betreffende de Gelderse Vallei (Pater 1998, p. 28). 24 Regionaal Archief Zutphen, archief Tetje Stark-Heeringa, inventarisnr. 25, d.d. 1959. 25 HenkTenkink (1899-1948) was bij zijn overlijden ingenieur bij Provinciale Waterstaat in Noord Holland. Van Vuuren was deeltijd-docent in de economische geografie aan de Landbouwhogeschool in Wageningen tot 1946. Hij zal Tenkink op die manier hebben gekend (Haar 1993, p. 41 26 Heeringa 1934, p. VII; Regionaal Archief Zutphen, archief Tetje Stark-Heeringa, inventarisnr. 25, d.d. 1959. 23

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2009 | | pagina 23