Men schrijft ons uit Vorden:
De verbeelding is waarlijk erger dan de der-
tiendaagse koorts. Dat kan men het beste
merken aan onze dichters. Om maar eens
een voorbeeld te noemen: onze Nicolaas
Beets verheugde zich in het jaar 1837 zoo
recht hartelijk in 't gegronde vooruitzicht op
de spoorwegen, dat hij bij voorbaat reeds al
le vaart- en rij-jammeren wilde dragen en
zonder morren uitstaan.
Dus riep hij vol bewondering uit:
Spoorwegenheerlijke spoorwegen!
Op U zal niet gerookt wordenwant daar is
geen adem!
Op U zal niet geslapen wordenwant daar is
geen rust!
Op U zal niet worden gebabbeldwant daar
is geen tijd
Komt heerlijke spoorwegen!
Daalt als een tralienet neder op onze provin-
cien!
Vernietigers aller groote afstanden
Versmaadt de kleine afstanden van ons ko
ninkrijk niet!
jalaten de zangen der verrukte dichters het
weldra in verrukte tonen uitgalmen:
De spoorweg kwamde spoorweg kwam!
Laten de zakdoeken der schoonen U toege
wuifd worden!
De medailles onzer munt U tegen rollen!
Dan eerst als de Hollandsche natie langs
Uwe gladde banen dagelijks door elkander
zal geschoten worden als eene partij we
versspoelenzal er welvaart en bloei in ons
dierbaar Vaderland heerschen.
't Was zeer prijzenswaardig in dezen dichter
dat hij onze natie in eene bezielende schit
tering op de zegeningen welke de spoorwe
gen de menschheid zouden brengen op
merkzaam maakte, want vooringenomen
heid tegen dit nieuwe vervoermiddel, 't welk
zoo geheel van de bestaande vervoermidde
len afweek, was althans ten plattelande
groot, zoó groot zelfs, dat meer dan eene
kwart eeuw daarna niet weinigen nóg in de
meening verkeerden dat de ijzeren reus met
zijn langen sleep van wagens eene der laat
ste Openbaringen zou blijken te wezen van
den Satanischen trek naar de vrucht van den
verboden boom, en dat het einde van de
dingen nu aanstaande was.
Schrijver dezes herinnert zich nog bijzonder
duidelijk de ontsteltenis, veroorzaakt door
de tijding dat de Staatsspoor niet alleen geen
huizen, maar zelfs geene heuvelen zou ont
zien op zijn weg, en dat sommigen dienten
gevolge uit de voorvaderlijke streek, waar
aan een schat aan herinneringen verbonden
was, zouden worden verdreven.
Uit: H. Romers (1981),
De Spoorwegarchitectuur in Nederland
1841 -1938, Zutphen: Walburg Pers
De meeste reden tot bezorgdheid hadden in-
tusschen de schippers en de vrachtrijders,
wier bestaan er ernstig door werd bedreigd.
Maar ondanks alle bezwaren en bekomme
ringen van dezen en genen, die moeite had-
ZUTPHEN
B f
4IHI
ÜK94
#1111
'41Mi