niet in dank afnamen. Ingeklemd 'tussen en rots en een steen', in een wereld waarin hij als eenvoudige 'pil' van lagere komaf steeds op een achter standspositie werd gezet, begon Dieren be gon aan zijn studie medicijnen en merkte hij a! spoedig dat hij niet overal werd geaccep teerd. Jaren later schreef hij althans in een brief dat hij door elitaire corpsstudenten 'be roerd' werd behandeld, al gold dit vooral de eerste maanden van zijn studie; later zou hij tamelijk 'getapt' zijn geworden, vond hij. Toen op zeker moment tijdens zijn studie sprake was van een studentenopvoering van een toneelstuk kreeg Van Dieren daarin dan ook een rol toebedeeld, wat wijst op een ze kere aanvaarding van de buitenstaander. De artsenstand Op 24 december 1884 slaagde hij voor zijn artsexamen en trad daarmee een wereldje binnen dat dan wel niet direct klein ge noemd kan worden (op een inwonertal van ruim 4 miljoen waren er in Nederland in to taal iets minder dan 2000 geneeskundigen), maar het was wel een overzichtelijke we reld. Aan de top stonden medisch specialis ten. Hun aantal bedroeg in 1884 31; tien jaar later was dat nog steeds pas 63. Onder de specialisten stonden de medisch profes soren en onderzoekers; hun aantal was na venant klein. Daaronder ten slotte de regu liere artsen. Ruim de helft van hen was lid van de Nederlandsche Maatschappij tot be vordering der Geneeskunde, en velen zaten ook weer in plaatselijke verenigingen, zoals de Amsterdamsche Geneeskundige Kring. Nagenoeg allen waren geabonneerd op 'het Tijdschrift' Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde), dat niet alleen voor het grootste deel werd volgeschreven door de zelfde mensen die ook zitting hadden in of voorzitter waren van geneeskundige gezel schappen, maar die zich bovendien vaak ook roerden in andere geneeskundige bla den, zoals het Medisch Weekblad, of de wat meer populaire Geneeskundige Courant,en soms ook een medische column hadden in een van de landelijke dagbladen (de 'medi sche kroniek' van Pijnappel in het Handels blad is daarvan een bekend voorbeeld, waarmee we verderop nog kennis zullen maken). Kortom, het werd van Dieren al spoedig duidelijk dat de medische wereld, gelijk alle andere, een strenge hiërarchie kende en ook aan 'kliekvorming' onderwor pen was. Onder de studie- en generatiegenoten die rond dezelfde periode tot arts werden bevor derd treffen we H. Pinkhof aan, die een week voor Van Dieren promoveerde, en ver der C. Delprat, en M. Straub, die in respec tievelijk 1881 en 1882 promoveerden. Alle drie zouden ze later toetreden tot de redac tie van het gezaghebbende 'Tijdschrift'. Van hen zou alleen Pinkhof het daarin wel eens voor Van Dieren opnemen (maar hem werd dan ook verweten zelf 'een soort Van Die ren' te zijn). Met Delprat en vooral Straub bevond hij zich later bijna steeds op voet van oorlog. Verder behoorde G. Jelgersma, de latere hoogleraar psychiatrie met wie hij in de jaren twintig in conflict zou treden, tot zijn studiegenoten (Jelgersma was twee jaar ouder en werd in 1885 tot arts bevorderd). Met veel van die figuren en met praktisch al le door hun volgeschreven tijdschriften en door hen bestuurde gezelschappen zou Van Dieren het aan de stok krijgen, of preciezer gezegd: al die figuren, bladen en verenigin gen zouden met hem te maken krijgen. Als militair Voorlopig echter had hij conform zijn con tract eerst nog als officier van gezondheid in het leger te dienen. Hij werd aanvankelijk ondergebracht bij de roemruchte 'Gele Rij ders' (de mobile brigade), bij Arnhem. Dan, vanaf de winter 1886-1887, bij het corps bij het Remonte-depot te Milligen op de Vel uwe en tenslotte werd Van Dieren gedetacheerd naar het 8e regiment der infanterie opnieuw ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2007 | | pagina 16