bewoners even in de waan moet hebben la ten verkeren zich te hebben kunnen meten met steden als Delft of Leiden, klein, net als zij, maar fijnbesnaard. Een schilderij van W. Verschuur toont de stad halverwege de ne gentiende eeuw als een in het licht van de Verlichting badend eiland temidden van een onontwikkeld platteland, met in het midden van de aandacht de Wijnhuistoren, niet eens een echte kerk, en ter rechterzijde daarvan de toren van de majestueuze St. Walburg- kerk die zich dapper opheft naar een drei gende Hollandse hemel. Ja, Zutphen was wel bijna deftig te noemen; zelfs de tongval van de Zutphenaren had iets gedistingeerds en was zeker niet zo grof en boers als het achterhoeks, maar netter, gekuister, al bleef Zutphen natuurlijk een omhoog gevallen dorp, ver verwijderd van de culturele elite, hoewel weinigen zich daarvan bewust leken te zijn.' De waan duurde zolang Zutphen opgesloten bleef liggen in het achterland. In 1864 kwam aan zijn isolement een einde door de aanleg van de spoorlijn, tien jaar later kreeg Zut phen toestemming zijn vestingmuren af te breken en kon de uit zijn voegen gebarsten stad opgelucht ademhalen en verder groeien (naar ruim 18.000 inwoners in 1900). Toch zou die opstoot in de vaart der volkeren zijn eigen verval inluiden. De industrialisatie, die in de rest van Holland zijn beslag kreeg, ging aan Zutphen goeddeels voorbij, zodat in de tweede helft van de negentiende eeuw daar wel de moderne tijd maar niet de daar bij behorende psychologische constellatie van vooruitgangsoptimisme werd binnenge haald, maar eerder een knagend onbehagen postvatte onder zijn bewoners, een sluime rende angst voor verval. En feitelijk was aan het eind van de negentiende eeuw Zutphen al weer teruggezakt naar de periferie, en ge worden wat ze niet had willen zijn maar al tijd was geweest: een provincieplaats. De familie van Dieren De familiekroniek van het geslacht Van Die ren speelt zich in hoofdzaak af binnen die begrensde sociale en economische ruimte en is goeddeels geconcentreerd rond deze stad en zijn directe omgeving. Het geslacht Van Dieren komt zeker vanaf het midden van de achttiende eeuw voor in Zutphen. Het is een geslacht van kleine zelfstandigen en opeenvolgende generaties van schilders. Jacobus Wouterus van Dieren (1791-1836), de grootvader van Evart van Dieren, heet verver van beroep te zijn geweest. Twee van zijn zoons zetten het schildersambacht voort: Derk-Johan van Dieren, de vader van Evart, was huis- en rijtuigschilder en had een onderneming aan de smalle maar prominen te Turfstraat, een winkelstraat in het oudste deel van de stad; een jongere broer van hem was eveneens huis- en rijtuigschilder en ge vestigd aan de verderop gelegen en wat bre dere Schopstoel. Hij liet in het Zutphensche adresboekje opnemen dat hij tevens beschikt over een speciale inrichting tot het lakken van haarden en kachels, waaruit misschien mag worden afgeleid dat hij zijn zaakjes iets beter voor elkaar had.2 Derk-Johan van Dieren (geb. 1822) trouwde in 1846 op vierentwintigjarige leeftijd zijn ruim een jaar oudere bruid, Jentien Uiterwijk (geb. 1820), een schippersdochter. Uit dat huwelijk kwamen negen kinderen voort: vijf meisjes en vier jongens.3 Alleen de oudste zoon Jacobus Wouterus, het vierde kind van Derk-Johan en Jentien, vernoemd naar de 1 Voor de Zutphense tongval, zie Johan Winkler, Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon (dl. 1). Den Elaag; Martinus Nijhoff, 1874, p. 346. 2 Stamkaart Derk-Johan van Dieren (1822-1890), gemeentearchief Zutphen, kaart nr. 1882. 3 Van Dieren schrijft zelf in een van zijn boeken dat er 10 kinderen waren maar meldt in een brief 'we waren met z'n achten', terwijl de stamkaart van zijn vader vermeld dat er 9 kinderen waren. Ik kan deze tegenstrijdigheid niet verklaren. ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2007 | | pagina 13