pier' gezet met hulp van linnen, garen, spij
kers, plaksel en - uiteraard - papier. In het
voorhuis is vrijwel overal een betengelïng
aangebracht, zodat behang op afstand van
de muur zat en er een isolerende luchtmassa
bestond. Bij de buitenmuren van de hoofd
kamers konden dergelijke 'papieren spou
wen' tientallen centimeters diep zijn. In sep
tember het jaar daarop volgde het nette
overbehangen door J. Vergeer uit Zutphen,
en in januari van het jaar 1871 ten slotte het
overbehangen van 'de zaal' met zestien rol
len goudpapier door J.J. Olthof uit Deventer
en, voorafgaand hieraan, ook het afschilde
ren van die ruimte.43 Het plafond en het
stucwerk in deze kamer werden in de winter
van 1870-1871 rijkelijk voorzien van veel
kleurig schilderwerk. Deze polychromie
strekte zich, behalve over het centrale orna
ment, ook uit over het pleisterwerk en het
neoclassicistische lijstwerk. Dankzij het af
bladderen van enige later aangebrachte wit
sellagen zijn er verschillende tinten groen,
bruin en oker determineerbaar geworden, tot
een totaal van acht kleuren. De oorspronke
lijke kleurstelling van dit plafond is bij de
restauratie in kaart gebracht en werd voor
vrijwel honderd procent hersteld. Blijkens
het kasboek werd het schilder- en glaswerk
uitgevoerd onder leiding van J.A. Greuters
uit Vorden; het schilderen van 'de zaal' kost
te, op 27 cent na, vijftig gulden.44 Dezelfde
Greuters liet overigens zijn sporen letterlijk
in handschrift na: achter het voordeurslot
kwam de potloodtekst 'J.A. Greuters J.J.B.
Meijnen, G. Busink en Winterswijk
Schilders' tevoorschijn.45
Vanaf het voorjaar van 1871 - dat is meer
dan viereneenhalf jaar na het begin van de
bouw - was de pastorie enigszins bewoon
baar. Net als die van de kerk, was de bouw
buitengewoon traag verlopen.
(Het tweede en laatste deel komt in de vol
gende aflevering van Zutphen te staan. De
bronnen en literatuuropgave treft u bij dat
tweede deel aan.)
43 Kasboekje, Onder: Pastorij - Verf en glas en Pastorij - Behangen: Het totale schilderwerk strekte zich
uit van begin 1868 tot februari 1873. Het is overigens onwaarschijnlijk dat de beglazing in de winter
van 1867/68 werd aangebracht, zoals de rekening suggereert door een post van 268,215 gedateerd
op 1 februari 1868. Mogelijk betreft het nog slechts de levering van het glas.
44 Kasboekje, Onder Pastorij - Verf en glas, 22 februari 18711 februari 1868 - 5 februari 1873: Het
gronden, afschilderen en beglazen strekte zich in fasen uit over de jaren 1868 tot en met 1872 en
vergde in totaal bijna 1400 gulden. De vijftig gulden minus 27 cent had vermoedelijk uitsluitend
betrekking op het plafond.
45 Th.M.M. van Grieken, 1873, pp.368,369; A.A. Plasschaert, z.j.3, pp.1388-1391De achterzijde van
de voordeur werd 'gehout', dat wil zeggen in eikenhoutmotief geschilderd.
ZUTPHEN