Fysico-theologie was geen godsdienst op zich, geen nauw omschreven geloofsovertui ging of ideologie, maar een besef dat velen hadden. Staring en zijn Zutphense amateur natuuronderzoekers zijn te beschouwen als natuurvorsers met een gezamenlijk beeld van Gods aanwezigheid in die natuur. De beschouwing van Van der Linden in 1806 over de sterrenhemel, die hij besluit met het voorlezen van de cantate 'De starrenhemel van Hieronymus van Alphen, is daar een il lustratie van. In die cantate van Van Alphen worden de pracht en het wonder van de ster renhemel uitdrukkelijk in verband gebracht met Gods grootheid. In Starings cantate zullen we ook fysico-theologische elemen ten zien. CANTATES We weten niet of het verzoek om een canta te te schrijven, Staring verraste. Tot 1802 wa ren er nog maar enkele cantates in Neder land geschreven. Het grote voorbeeld voor Staring zal Hieronymus van Alphen (1746 1803) geweest zijn, die in 1783 maar liefst drie cantateteksten publiceerde en daar met een een omvangrijke theoretische verant woording over de samenhang tussen muziek en poëzie bij schreef.4 We zagen dat zijn cantate De starrenhemel op een vergadering van 'Nut is ons doel' werd voorgelezen. We kennen Van Alphen in onze tijd nog van zijn moraliserende kindergedichtjes, waarvan 'Jantje zag eens pruimen hangen' wellicht de bekendste is. Door het feit dat hij als eerste gedichten voor kinderen schreef, en ook de eerste was die zich expliciet als cantatedich- ter presenteerde, kunnen we hem als een vernieuwer van de Nederlandse letterkunde beschouwen. Uit citaten blijkt dat Staring de teksten van Van Alphens cantates kende. De eerste cantates in Nederland dateren dus van 1 783. Daarvóór was het ruim een eeuw een geliefd genre geweest van vele Italiaan se, Franse, Duitse, Spaanse en Engelse dich ters en componisten. We kennen allemaal cantates van Johann Sebastian Bach (1685 1 750). De kerkelijke cantate is echter slechts één zijtak van de cantate, en dan ook nog een vrij late, al is die door het geweldige werk van Bach het bekendst gebleven. De cantate is van oorsprong een wereldlijk gen re, dat de liefde, de natuur, het verleden, de Griekse of Romeinse oudheid en nog veel andere onderwerpen bezingt. Die oorsprong ligt in Italië en de oudste producten dateren van ongeveer 1620. Het ontstaan en de ontwikkeling hangen sa men met die van de opera en het oratorium. Deze drie genres hebben als kenmerk dat ze doorgecomponeerd zijn. 'Doorgecompo- neerd' wil zeggen: er zijn geen coupletten met steeds dezelfde melodie, maar het stuk is geleed in onderdelen die variëren in om vang, rijmschema, metrum en die steeds op zichzelf van muziek voorzien worden. Die onderdelen zijn de kenmerkende elementen van cantate, oratorium en opera: de aria, het recitatief en het koor. Staring kende de eigenschappen van canta tes in ieder geval uit de voorbeelden van Van Alphen. Ook Rhijnvisch Feith (1 754 - 1824), een bekende dichter uit Zwolle, had in 1802 twee cantates op zijn naam staan, die Sta ring ook gekend zal hebben: Het onweder uit 17855 en De menschlievendheid uit 1 7986. Feith zou er later nog vier schrijven. Er zijn voor 1802 nog wel enkele Nederlands talige cantates geschreven, maar die hebben 4 5 6 De titels: De doggersbank, De starrenhemel en De hoop der zaligheid. Van Alphen betrok als compo nist bij zijn cantates een oud-Zutphenaar: de organist Frederik Nieuwenhuijzen of Nieuwenhuyzen (Zutphen 1758-Utrecht 1841Van 1778 tot zijn dood was hij organist van de Domkerk in Utrecht. Op muziek van de Zwolse musicus J.G. Nicolaï. Op muziek van J.E. de Blonaij, van wie ik verder geen gegevens heb. 102 ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2006 | | pagina 6