hetzelfde hout moet zijn. Voor Zutphen is dat
meestal eikenhout; dat is doorgaans hout van
de zomereik. Er zijn heel wat soorten eiken
hout. Wat hier eik genoemd wordt, ook wel
inlandse eik, heet officieel Zomereik. De we
tenschappelijke naam is Quercus robur, En
glish oak in het Engels. Er bestaat ook een
Wintereik; die komt veel minder vaak voor en
heet Quercus petraea. In uit het Engels ver
taald werk heet die vaak Steeneik, maar dat is
echt een andere (Quercus ilex uit Zuid-Euro
pa). Het hout en de gevoeligheden voor het
klimaat zijn zodanig dat deze beide soorten
het met eenzelfde curve kunnen doen. De
Amerikaanse eik (Quercus rubra) was er nog
niet.
Natuurlijk moetje het monster vergelijken met
een curve die gebaseerd is op hout uit dezelf
de streek. Maar hoe weet je waar het hout dat
je bekijkt vandaan komt? In een publicatie van
het Nederlands Centrum voor Dendrochrono
logie3 staat dat juist in de voor Zutphen inte
ressante tijd (1000 - 1500) weinig 'Nederlands'
hout is aangetroffen. En toch zijn er intussen
heel wat Zutphense kappen dendrochronolo-
gisch gedateerd. Dat hout werd geïmporteerd
en niemand vond het toen belangrijk of dat al
of niet kwam uit wat later Nederland zou wor
den. In onze omgeving vindt de datering door
gaans plaats aan de hand van de zogeheten
Westfaalse curve. Maar een stad die ligt aan
een zijtak van de Rijn kan natuurlijk ook hout
van nog elders gehaald hebben. Het is al ge
beurd dat een balk op grond van de Westfaalse
curve niet dateerbaar bleek. Maar toen een
curve uit de Eifel beschikbaar kwam en daar
mee werd vergeleken, viel alles op zijn plaats.
Wie een dendrobepaling heeft laten uitvoeren,
krijgt daarvan een rapport. Dat rapport bevat
doorgaans een uitvoerige uitleg van wat den
drochronologie is. Veel meer dan in dit artikel
tje kan staan. Maar iedereen kijkt meteen naar
de jaartallen, en het oudste jaartal is natuurlijk
het mooiste. En dan staan er doorgaans ook
nog heel wat meer cijfertjes.
De jaartallen zijn gewoonlijk de veldata, dat
is wanneer de boom is omgehakt. Meestal is
kort daarna het hout gebruikt. Eikenhout staat
bekend als hard hout, maar kort na het kap
pen is het vrij gemakkelijk te bewerken. Dat
brengt met zich mee dat doorgaans de bouw
datum van een pand hoogstens een jaar na
die veldatum is. Een kenner kan zien of vers
of oud hout is gebruikt; de sporen van bewer
kingen als hakken en zagen zijn bij vers ei
kenhout anders dan bij oud eikenhout. Als er
dan één stuk hout van veel ouder datum bij
is, dan is dat waarschijnlijk hergebruikt hout.
Ook dat kan een deskundige zien. Bij de an
dere getallen staat vaak ook nog de R-waarde
(of R-Wert). Dat is de correlatiecoëfficiënt,
die al eerder genoemd is. Dat getal zegt op
zichzelf niet genoeg. Een R-waarde op grond
van 50 jaarringen is minder precies dan de
zelfde R-waarde op grond van 100 jaarrin
gen. Via een zogeheten t-toets (waarvan de
waarde ook vaak gegeven wordt) berekent
men de betrouwbaarheid van het gevonden
resultaat4. Die wordt opgegeven in procen
ten. Waarden beneden de 99% vindt de den-
drobepaler te onzeker. Hij zal dan melden
dat hij geen jaartal heeft kunnen vinden. Een
oude term is GL, de Gleichlaufigkeitswert. In
het begin van de dendrochronologie, toen de
computers nog niet zo algemeen waren als
nu, vergeleek men grafieken van de gevon
den getallen. Er werd dan gekeken hoe vaak
de twee grafieken gelijk op gingen (beide
naar beneden of beide naar boven), en hoe
vaak juist niet. Daar is een bepaalde maat
voor gedefinieerd. GL geeft aan in welke ma
te twee grafieken op elkaar lijken.
3 Jansma, Esther e.a. (ROB Nederlands Centrum voor Dendrochronologie RING) in een te downloa
den bestand: http://www.archis.nl/noaa/content/documenten/3DEF Jansma Dendrochronologie.pdf.
Google met dendrochronologie (pagina's uit Nederland).
4 Ook hiervoor geldt dat bij gebleken belangstelling er in een volgend artikel verder op kan worden
ingegaan.
ZUTPHEN 113