Coro Hebt ge ook vaak voor ons gezigt Hier uw sluijer afgeligt, o Natuur! erkenden wij Hoe weldadig groot Hij zij, Die, ten hoogsten zetel af, Door een blik u 't aanzijn gaf; Joeg ons hart van dankgevoel; Niet vergeefs was NUT ONS DOEL. In deze korte cantate heeft Staring de gebruike lijke onderdelen (aria's, recitatieven, koren, duet ten, trio's) doeltreffend toegepast. Ik wil zijn aan pak kort bespreken. De openingsaria biedt een vrolijke, zomerse na tuurbeschrijving die de sfeer bepaalt van hetgeen volgt: een ode aan de natuur, aan de mens, aan het natuuronderzoek en bovenal aan God. In deze eerste aria worden planten en dieren als vertegenwoordigers van de laagste trappen van de levende natuur beschreven. Dieren mogen dan wel dartelen en springen in die prachtige groeiende en bloeiende omgeving, maar ze heb ben geen inzicht in de samenhang tussen alles om hen heen. Dit beeld sluit aan bij het acht- tiende-eeuwse idee van de Grote Keten van het Zijn der wezens, waarin de dieren vastgehecht zijn aan hun plaats, terwijl de mens door ver stand en deugdbetrachting probeert op te klim men tot de hoogte van de engelen. De engel is de hoogste in deze keten, de worm de laagste. Het daarop volgende koor bezingt de grootheid van de mens: die is door God op een hoger plan gezet dan de levende wezens uit strofe 1, en be schikt over verstand. Daarmee kan hij de natuur, de schepping en de samenhangen tussen ver schijnselen, haar 'raders', doorzien. 'Welk een grootheid, Mensch te wezen!', roept Staring als mens van de Verlichting uit. Door dat inzicht er kent de mens dat God het met Zijn schepping goed voor heeft. Het duet vat de grootheid van de mens samen als: het vermogen om Gods macht te ontdekken in de schepping. Zoals we hebben gezien is dit een kenmerk van de fysico- theologie. Dit wordt herhaald en versterkt in de laatste strofe: als de natuur haar sluier optilt zien wij als mensen de grootheid van Hem die dit al les geschapen heeft. In het recitatief (vss. 19 e.v.) en het terzet (vss. 26 t/m 47) wordt de natuurstudie en haar betekenis voor de mens illustratief uitgewerkt. Het recita tief geeft een paar knappe staaltjes van de na tuurwetenschap, het terzetto illustreert die door toepassingen van natuurkennis te vermelden. A deelt mee dat de bliksemafleider en het kompas uitgevonden zijn. B en C bezingen daarop het nut van beide instrumenten. A, B en C herhalen daarop (vss. 44 t/m 47) de eerste strofe van het terzet. Het koor sluit af met een lofprijzing aan God, die de natuur schiep. Staring maakt hier meteen reclame voor zijn genootschap: het lidmaat schap van 'Nut is ons doel' is niet tevergeefs, want dat maakt het ons mogelijk de natuur te bestuderen, en daardoor Gods grootheid te ont dekken. De beide koren bevatten de moraal van de can tate. Het eerste koor (vss. 7 t/m 13) mediteert over de positie van de mens in de gehele schep ping. Het slotkoor (vss. 48 t/m 55) doet daar nog een schepje bovenop, vat het voorafgaande sa men: natuuronderzoek werpt licht op Gods grootheid, en het genootschap 'Nut is ons doel' draagt daaraan bij. Het recitatief (vss. 19 t/m 25; hier rijmloos) is ob jectief, mededelend van aard. Het biedt een be schouwing van de wetenschap. Staring bedient zich hier van contrasten: afgronden en ruimte; de microkosmos in een waterdruppel, en de ma- ZUTPHEN

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2006 | | pagina 11