Arend Jan Reijers
Bij het 25 jarig bestaan van onze vereniging
is het is goed even stil te staan om terug te
blikken en vooruit te zien. Weliswaar is 25
jaar in relatie tot de geschiedenis van Zut-
phen een korte periode maar toch... Voor
een overzicht van de gebeurtenissen die re
sulteerden in de oprichting van de Histori
sche Vereniging en de ups en downs in de
eerste 15 jaar, verwijs ik naar het artikel van
J.Harenberg, elders in dit nummer. In dit ar
tikel verwoord ik vooral de visie van het
HVZ bestuur op de toekomst. Hoe zal de
vereniging zich moeten ontwikkelen om nog
eens tenminste 25 jaar te kunnen bestaan?
Die visie voor de toekomst is dat onze ver
eniging zich, zoals elke organisatie, zal
moeten aanpassen aan de maatschappelijke
ontwikkelingen. Historie verandert welis
waar per definitie niet, maar de manier van
omgaan met historie wel. Andere generaties
hebben andere interesses en gebruiken an
dere methoden van onderzoek en communi
catie. Als de vereniging zich daaraan niet tij
dig of op onjuiste wijze aanpast, zullen haar
leden weglopen.
EERSTE AANPAK
Een aantal actieve leden heeft zich vanaf de
start bezig gehouden met het uitvoeren van
historisch onderzoek voor eigen publicaties
of ter ondersteuning van de archivaris. Daar
naast ontplooide de vereniging vanaf de op
richting activiteiten voor minder actieve le
den zoals het organiseren van lezingen en
excursies en het uitgeven van het tijdschrift,
"Oud Zutphen", later "Zutphen" geheten.
Maar toen het accent bij deze verenigings
activiteiten teveel en te lang op een weten
schappelijke benadering bleef liggen, liep
het aantal leden midden jaren negentig sterk
terug. Een meer uitgebreide verklaring hier
voor leid ik af uit de tekst van de lezing die
prof. Dr. W.Th.M.Frijhoff bij het 15 jarig be
staan gehouden heeft, met als onderwerp
"Historische verenigingen en stadsgeschie
denis". Deze lezing is ook gepubliceerd in
dit blad (1998-3, pagina 49-67) en bevat een
zeer boeiende visie op de stadsgeschiedenis
"gespiegeld aan gewestelijke en nationale
problematiek" en op de rol die de leden van
een historische vereniging kunnen spelen op
historisch gebied. De verschillen tussen lo
kale historici en vakhistorici typeert hij als
niet zozeer liggend op het gebied van de
thematiek als wel in het vermogen om de
juiste vragen aan een bron te stellen - vra
gen die verder gaan dan wat er op het eerste
gezicht inzit, verder dan face value, en die
het mogelijk maken al datgene uit de bron te
halen wat erin en erachter zit. Ten tweede
het vermogen om het onderzoek in een bre
der perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld
door vergelijking met materiaal uit andere
plaatsen. Frijhoff heeft dit in zijn artikel toe
gelicht met het voorbeeld "de schoorsteen
telling van 1607".
Deze kijk op de mogelijke inbreng van loka
le historici is verhelderend. Leden van een
historische vereniging zouden "grondwer
kers" kunnen zijn, verzamelaars en bewer
kers van historisch materiaal, op basis waar
van de vakhistoricus dan vervolgens een his
torisch waardevolle studie kan produceren.
Maar lang niet alle actieve of passieve leden
zijn daartoe in staat of hebben daartoe de
ambitie. De te grote nadruk op wetenschap
pelijkheid is dan ook waarschijnlijk een van
de redenen waarom de vereniging in de ja-
ZUTPHEN
HVZ 25 jaar^ en no verder!