98
noemde groep Engelse kooplieden met
ongeveer dezelfde negotie als de Hanze,
greep de zaak aan om via een procedure
voor het Engelse Hooggerechtshof uit te
laten zoeken of men de handelsprivileges
van de Hanze ingetrokken kon krijgen.
In allerijl werden de Hanzesteden opge
roepen voor een spoedvergadering. Men
besloot een commissie te vormen, om in
Londen bij koning Edward VI (en na diens
vroege dood in 1553 bij koningin Mary
Tudor) hun zaak te bepleiten. Dat dit
geen eenvoudige taak was en niet op kor
te termijn kon worden opgelost, heeft de
commissie geweten. Het voortouw werd
genomen door Dr. Heinrich Sudermann,
afgevaardigde van de kwartiershoofdstad
Keulen, een syndicus (een rechtsgeleerde,
die zich speciaal bezig hield met het han
dels- en zeerecht). In de commissie zaten
voor de Oost-Nederlandse Hanzesteden
o.a. Dr. Herman Cruser van Kampen en
de burgemeesters van Nijmegen Jacob
Canis en Herman Beinhem. De heren
zijn diverse keren naar Londen geweest.
Voor Nijmegen stonden de belangen van
een viertal van haar lakenkooplieden op
het spel. De gebroeders Christiaan en
Peter Hulsshof en de gebroeders Sybert
en Jacop Falckenborch vormden een
vennootschap met lakenimporteurs uit
Engeland. Deze lakenhandelaren hadden
filialen in Nijmegen en Antwerpen. Ook
zij kregen te maken met de problemen
in het Hanzekantoor te Londen. Tenslotte
handelden zij hun zaken in de Stalhof
af, alvorens de waren naar Antwerpen en
Nijmegen te verschepen. De heren moes
ten kunnen aantonen, dat zij burgers van
Nijmegen waren en dat de stad op haar
beurt tot de Hanze behoorde. Ondanks
alle problemen bleven een aantal Hanze
steden de handelsactiviteiten in Engeland
voorzetten
In de vernieuwde statuten voor het kan
toor te Londen stond dat de individuele
koopman met een certificaat moest kun
nen aantonen burger van een Hanzestad
te zijn. In het verleden was het voldoende
geweest om in zijn algemeenheid lid van
de "Hanze'' te zijn.
Uit de optekeningen over de rechtszaken
van de Nijmeegse gebroeders, komen
deze aspecten duidelijk naar voren. Even
eens uit deze optekeningen wordt duide
lijk, dat het om vermogende kooplieden
ging-28
De inspanningen van Heinrich Suder
mann om de Hanzehandel in Engeland
een nieuwe impuls te geven, hebben ten
slotte in 1553 geleid tot het herstel van
hun oude privileges. Sudermann stond
bovendien een omvangrijke reorganisatie
van de handelspolitiek voor ogen.29 De
Hanze werd erkend als een hecht bond
genootschap op juridische grondslag. Het
koopmansrecht werd beter erkend, zeker
in het kader van het zich verder ontwik
kelende Romeinse recht. De gebreken
van de individuele koopman werden het
verbond niet meer aangerekend. Hiermee
was de Hanze van blaam gezuiverd. Haar
statuten waren weliswaar verbeterd, maar
niet totaal veranderd.30
In hetzelfde jaar nam het verbond de
finitief het besluit om het kantoor van
Brugge naar Antwerpen te verplaatsen.
De verbeterde statuten voor het kantoor
te Londen werden tevens gebruikt voor
de nieuwe vestiging te Antwerpen. De
sterke banden, die de handel op verre
landen destijds aan de Hanzesteden hun
politieke betekenis had gegeven, waren
intussen losser en hielden de kooplieden
nauwelijks nog aan de stedelijke gemeen
schappen vast.
De onderhandelingen over de bouw
van een nieuw onderkomen hadden in
middels wel vijfentwintig jaar geduurd.
Brugge verzette zich met hand en tand
tegen de geplande verhuizing en het
project viel evenmin in de smaak van
sommige Antwerpse kooplieden. Een
honderdtal lokale handelaren diende een
28 Oud archief Nijmegen inv.nr.2615-2616; Hapke, R. Niederlandische Akten und Urkunden,
dl.II nr.73.
29 Friedland, idem p. 58.
30 Friedland, K., Mensch und Seefahrt zur Hansezeit, Köln, Weimar, Wien 1995, pp 55-58.