dan nog steeds van overtuigd, dat deze
te goeder trouw is, maar als de Fremery
Harris op 16 april als bedriegster ontmas
kert, en de pers hier veel werk van maakt,
wordt haar toon voorzichtiger: Harris
behoort tot de mediums die, wanneer
hun gave hen in de steek iaat, overgaan
tot bedrog en echte en valse manifesta
ties vermengen. 'Dat zulke menschen
voor 't werkelijke spiritisme veel kwaad
doen behoeft natuurlijk niet meer gezegd
te worden'. Aan het einde van de brief
meldt zij nog, dat ze is begonnen aan
het schrijven van een biografie over Sir
Philip Sidney. Hier kan de vraag rijzen, of
dit voor haar de weg was, waarlangs ze
genoegdoening dacht te kunnen bereiken
voor haar zo gekwelde 'geestvriend'.
Een boek over het spiritisme
Bij mijn weten is het boek over Sidney er
nooit gekomen, maar het spiritisme bleef
voor mevrouw Beijnen een zaak van emi
nent belang. In 1920 publiceerde zij bij
uitgeverij Van Dishoeck te Bussum haar
Het Spiritisme (Waarheid en Waarde),
een boek van maar liefst 314 bladzij
den.10 De totstandkoming van dat boek
heeft nogal wat voeten in aarde gehad en
de geschiedenis daarvan wordt hier in het
kort beschreven.
Op de vergadering van Moderne Theo
logen van 2 mei 1916 te Amsterdam
hield de remonstrantse predikant van
Rotterdam P. Eldering, na 1920 aldaar
een collega van de in de aanhef van dit
artikel genoemde J.C.A. Fetter, een re
feraat over het spiritisme. Ondanks het
feit, dat Het Toekomstig Leven hem naar
aanleiding hiervan een 'spiritistenvreter'
noemde, verstrekte de Commissie voor
de geschriften van den Nederlandschen
Protestantenbond (NPB) aan Eldering de
opdracht om een boek over het spiritisme
te schrijven.11 De Commissie stelde met
nadruk geen partij te willen zijn in de
meningen pro en contra het spiritisme, de
schrijver de volledige verantwoordelijk
te laten voor de inhoud van zijn boek en
het werk te laten verschijnen om 'het vrij
zinnig-godsdienstig leven te bevorderen
door het te zuiveren'12. Op 23, 24 en 25
oktober van dat zelfde jaar 1916 werd te
Groningen de algemene vergadering van
de NPB gehouden en daar kwam het spi
ritisme uitgebreid ter sprake. Aanleiding
daartoe was een door de predikant Junod
gehouden referaat, waarin hij uitgebreid
inging op de religieuze betekenis van
christian science, theosofie, spiritisme
en astrologie en zich afvroeg, of het op
komende occultisme een bondgenoot
zou kunnen zijn in de strijd voor 'Vrije
Vroomheid', zoals in de NPB werd voor
gestaan.13 In het debat dat na de lezing
volgde werd het spits afgebeten door
mevrouw Beijnen - Van Geuns, die als
modern-vrijzinnige doopsgezinde ook lid
was van de NPB en op de jaarvergadering
de afdeling Brummen vertegenwoor
digde. In een vrij breed betoog gaf zij aan
veel te zien in een ernstig onderzoek van
het spiritisme en het occultisme, aange
zien zij van deze zaken steun verwachtte
voor het godsdienstige leven. Van som
mige aanwezigen ontving zij aarzelende
steun, maar de kritiek overheerste, zoals
van de reeds genoemden P.EIdering en
J.J. Meijer. De laatste kende als secre
taris van de Commissie het manuscript
van Eldering en, zo verklaarde hij: 'Het
staat wetenschappelijk hoog genoeg om
De uitgever C.A.J. van Dishoeck was bevriend met De Fremery en uitgever van diens werken.
In zijn fonds had hij ook andere spiritistische auteurs als de reeds genoemde Schimmel en
jonkheer R.O.van Holthe tot Echten, die als leerling van S.F.W. Roorda van Eysinga de reïn
carnatiegedachte aanhing.
P. Eldering, Het Hedendaagsch spiritismein zijne wetenschappelijke en godsdienstige waarde
beoordeeld. Zaltbommel 1917.
In 1915 stond de commissie onder voorzitterschap van de hoogleraar L. Knappert. Leden
waren de predikanten: S.K. Bakker, C.E. Hooykaas, G.C. Eisma, H.M.J. Sark, D.Drijver en J.j.
Meijer, secretaris.
Handelingen van de 46e Algemeene Vergadering van den Nederlandschen Protestantenbond
gehouden te Groningen23, 24, 25 October 1916. Amsterdam 191 6. 34-37
10
ii
12
13