66
bestaan een feestrede hield.17 Al op 4 juli
concipieerde De Fremery zijn oordeel,
dat hij als volgt besloot: mevrouw Beij-
nen had een waardevolle en belangrijke
arbeid verricht en gaf in het resultaat blijk
van studie en ervaring. 'Met de uitgave
van dit werk zou de Ned. Protestanten
bond zich zuiveren van de schijn van
partijdigheid, door de publicatie van Ds.
P. Eldering's "Hedendaagsch Spiritisme"
verwekt, en tevens de Bonds-editie's met
een degelijk boekwerk vermeerderen.
Hoogachtend, H.N. de Fremery. Voorz.
Afd. Bussum v/d Ned. Pr. Bond'.
De inhoud, met zijn verwijzing naar
mogelijke vooringenomenheid, èn de
ondertekening van de brief zal de com
missie die het werk moest beoordelen de
wenkbrauwen hebben doen fronsen en
is voor Beijnens manuscript geen goede
introductie geweest. Ook Hille Ris Lam
bers' gunstige oordeel van 5 september
1918 kon niet verhinderen, dat de 'Com
missie voor de Geschriften' het boek in
een uitgebreid schrijven afwees. Dat er in
die kring echter maar moeizaam een een
parig oordeel was ontstaan, blijkt uit het
feit, dat men er bijna een jaar over deed
om tot het negatieve dictum te komen.
(1 7 mei 1919). In de persoon van de se
cretaris, de predikant van Wijnaldum,
J.J. Meijer, beoordeelde ze de door me
vrouw Beijnen aangevoerde feiten en be
wijzen als onduidelijk, oncontroleerbaar,
naïef en vaag. Wat het laatste betreft, de
spiritistische theorieën die zij aanvoerde
als beweegkracht voor de geestelijke
groei van de mensheid en de bevordering
van de gerechtigheid werden volstrekt
onwetenschappelijk geacht. Vooral dit
verwijt van onwetenschappelijkheid zal
mevrouw Beijnen geraakt hebben en haar
antwoord van 24 mei 1919 ongewoon
scherp hebben gemaakt.
De brief die zij aan de Commissie schreef
was nog omvangrijker, dan die zij zelf
had ontvangen, maar ook hier kan de
inhoud gevangen worden: Eldering, deze
had getoond geen kennis te bezitten van
de werkzaamheden van de 'uiterst con-
sciëntieuse werkmethode van de (Lon-
dense) "Society for Psychical Research",
die naar ieder geval, dat ter harer kennis-
se komt, uiterst minutieus onderzoek
instelt, en geen geval opneemt, waarvan
de getuigenverklaringen, ook maar ge
deeltelijk tegenstrijdig zijn'. Eldering,
die spiritisten aanviel, wier beweringen
in spiritistische kringen niet in het minst
serieus werden genomen. Eldering, wiens
boek door deskundigen als onweten
schappelijk werd gekarakteriseerd. En
dan de Commissie, waarvan wel duidelijk
was geworden, dat geen der leden zelf
had onderzocht, en waarvan niet één, als
medium, ervaringsdeskundige was. De
commissie, die haar onvoldoende weten
schappelijkheid verweet, maar zelf in de
val trapte van het onvolledig overzien van
de problematiek. Tenslotte de NPB zelf.
Het was haar duidelijk geworden, dat
het nooit de bedoeling geweest was om
hoor en wederhoor toe te passen en dat
de uitgave van een pro-spiritistisch boek
nimmer serieus werd overwogen, 'de
geprikkelde toon uwer kritiek wekt den
indruk, dat mijn manuscript u een onwel
kome verrassing was'. Deze voorgeschie
denis valt te lezen in het 'Woord vooraf'
van mevrouw Beijnens boek en het moet
gezegd, de argumenten waarmee zij het
oordeel van de commissie bestreed, snij
den hout en het verbaast dan ook niet,
dat het onder eigen auspiciën uitgegeven
boek tenslotte tot de spiritistische canon
is gaan behoren.18
Mevrouw Beijnen revisited
Haar tegendraadse boek, waarin haar er
varingen met de geest van Sir Philip Sid
ney omstandig aan de orde komen19, is
het werk van een gelovige en zelfstandige
vrouw die, stammend uit het patriciaat en
begiftigd met een helder verstand, haar
17 Derk Jansen, 'Slauerhoff, Hille Ris Lambers en het spiritisme'. In: It Beaken 54 (1992) n° 4,
155-173. 159, 160. -
18 W.H.C. Tenhaeff, Het Spiritisme, [negende druk], 's Gravenhage 1975. 346.
19 B.v. op de bladzijden: 97, 127, 150-154,263-265.