In de stadsrekening van 1591 wordt tot twee keer toe melding gemaakt van de Raadskapel. Op 21 april van dat jaar heeft Wessel Karman 4 stuivers ontvan gen voor het schoonmaken van "der heeren capelle mit het gestoelte7'. Direct eronder staat dat 26 stuivers zijn betaald aan waarschijnlijk dezelfde Karman "van die kerssen (kaarsen) in der heeren capelle t' maken und veur 't was daerto gekomen." Ter plekke waar nu de 'achteringang' van de kerk is, is een vierde kapel geweest, dus in de kooromgang. Het altaar van St.- Sebastian heeft óf hierin gestaan, óf in de Raadskapel. In die kapel waar nu de kooringang is heeft waarschijnlijk geen altaar gestaan. De reden hiervoor is goed denkbaar, schrijft Hartman: "Waarschijnlijk is de ingang aan het koor al heel oud. Middel eeuwers waren praktische mensen. Zij kunnen zeer wel hebben besloten de kerk een ingang te geven waardoor de kerk di rect toegankelijk was tegenover twee in gangen van immuniteit en tegenover het kapittelhuis, namelijk de Proosdijsteeg en de Rodetorenstraat. Het kapittelhuis was het huis dat nu bekend staat als 'De Proosdij'. Dit kan dezelfde vicarie zijn als die van Fabianus en Sebastianus." Hartman zegt dus dat de Raadskapel nooit Mariakapel werd genoemd. Dat is niet terecht. De Walburgiskerk is vroeger ook een poosje Onze LieveVrouwen kerk ge noemd. Dat is lastig, want hetzelfde gold voor de St. Janskerk. Ter Kuile8 schrijft in het oorlogswerkje dat met "dat nije werke van onser Vrouwen kircke" ongetwijfeld de ruime kapel bedoeld die tegen het midden van de koorgang uitspringt met de beide traptorentjes die de ingang van die kapel flankeren. "Dergelijke kapellen tegen een koorgang waren in den regel aan de H. Maagd gewijd. Dat deze Lieve Vrouwekapel niet onmiddellijk met den 21 omgang en de overige kapellen van den trans is gebouwd, schijnt te blijken uit kleine verschillen in de profileering van de vensters: die van de groote midden kapel hebben aan weerszijden van het diepe hol banden die zelf ook een weinig hol zijn, terwijl zij bij de vensters van de overige koorkapellen geheel vlak zijn." Hij wijst ook op de eigenaardigheid van het bestaan van "kerkmeesters onser Vrouwen timmeringe" in de Groote Kerk. Nog lang na de voltooiing van de Lieve Vrouwekapel worden zij met legaten bedacht. Die kerkmeesters zijn ook de opdrachtgevers voor de bouw van de diepe kapellen in het verlengde van de 13de-eeuwse dwarspanden. Over het gereedkomen van de kapel schrijft hij dat we dat niet met zekerheid weten. In 1408 is er sprake van het verplaatsen van altaren "om des nijen werckes wille". Het zou er op kunnen wijzen dat de kapel in dat jaar in gebruik is genomen. Ook Willem Frijhoff toont aan dat Maria, Onze Lieve Vrouwe, patrones is geweest van deze kerk9. In de stadsrekeningen van 1424-1425 wordt gesproken van "Onzer Vrouwen Kireken opter Nyerstat". De kerk aan het 's Gravenhof wordt in die vaak "Grote Kircke" genoemd naast "Onze Lieve Vrouwenkircke". Het beheer van de kerk Niet onbelangrijk is het beheer van de kerk. Dat is vandaag niet anders dan toen. Er is een tweedeling gemaakt: de kanunniken beheren het koor, de kerk meesters het schip. De Margarethakapel (in het verlengde van het koor) is geboekstaafd als vrije kapel van de graaf. "Daarachter werd aan het eind van de veertiende eeuw de Onzé Lieve Vrouwe- of Raadskapel gebouwd, die van stadswege werd gebruikt10." Verder gaat hij dan met de benaming van de kerk in officiële akten als Sint Walbur- 8 E.H. ter Kuile, De drie oude Kerken van ZutfenBilthoven/Antwerpen, 1 944. 9 De Sint-Walburgiskerk in Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van een Middeleeuwse kerkhoofdstuk 8. 10 Frijhoff, a.w., 193-195.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2005 | | pagina 21