tweede gedeelte van het familieboekje
komen de zonen van Willem, Floris, de
burgemeester en Hermanus, de dominee,
nog uitvoeriger aan de orde.
Nu komt nog de zuster van de schrijver,
Johanna de Bruin(il) (1658-1 732), in het
gedicht voor:
Zuster Anna ik vind geen woorden
Luit genoeg om u in 't Noorden
ai te verre uit mijn gezigt
aan te spreekenals in Digt
Daar de Menschen klappertanden
Lap en Fin vliegd over 't sneeuw
woedende oorloogen branden
boze vrugt der ijzere Eeuw.
Johanna de Bruin trouwde met Maerten
Mijtens (1648-1736), hij werd hofschilder
in Zweden. Ze is in Stockholm gestorven,
was moeder van vier kinderen en kreeg
een kleinzoon, maar haar geschiedenis
voert ons te ver weg van het Gelderse.
Tot slot van het eerste deel roemt de
schrijver, ds. Floris de Bruin nogmaals
uitvoerig zijn vader:
'K vinde O Vader! Geen verweit
'K vinde in 't bloed geen schande vlekken
Daar Gij mij uit ging verwekken
U! U! Zij de Heerlijkheid.
Hij verwijst ook nog eens nadrukkelijk
naar het loze van najagen van aardse
macht en spreekt dan over het sterven.
Een datering van zijn dichtwerk lijkt,
cryptisch, te zitten in een aantal zinnen:
Zestien eeuwenzoo veel jaaren
driemaal telde jesus Bruit
En nog twee naa't wonder baaren
van de maaget, als 't Besluit
Zestienhonderd plus driemaal de leeftijd
van Christus is samen ongeveer 1 700,
plus nog twee is samen 1 702. Dat zou
betekenen, dat het eerste deel is afge
sloten begin achttiende eeuw. Dat kan
goed mogelijk zijn, want in de laatste
zinnen wordt ook over een bijzonder jaar
gesproken van 'den grooten Willem' en
over 'Koning William'. Hier zal de ko
ning-stadhouder Willem III bedoeld zijn
Portretten van het echtpaar Johanna de Bruyn(1658-1732) en Maerten Mijtens (1648-1736),
geschilderd door Martin Mijtens II (1677-1736). De portretten zijn afkomstig uit de Cripsholm
collectie in Zweden. (Foto's Iconografisch Bureau/RKD 's-Gravenhage).