vraag boven gekomen of er misschien méér over de oude geschiedenis van deze kapel te vinden zou zijn. Dat Gïmberg niet weet waar deze kapel was, duidt erop dat men aan het einde van de negentiende eeuw - en misschien wel lang daarvóór - niet op de hoogte is van het bestaan ervan, óf dat deze kapel dan anders wordt genoemd. Deze veronderstelling wordt bevestigd door wat R.P.J. Tutein Nolthenius15 in 1899 schrijft: "Het kerkarchief leert verder, dat in 1393 een belangrijk werk werd aanbesteed, vermoedelijk de Raads- kapel - welker juiste ligging men echter niet weet Eerder in dat artikel schrijft hij: vervolgens de kapel aan 't oosteinde, welker lengteas - volgens den plat tegrond - iets noordwaarts geneigd is ten opzichte van de lengteas der kerk." Met andere woorden: hier gaat het over "onze" Raadskapel, maar hij weet niet dat het de Raadskapel is. Van Meinsma, die in 1899 in de Zut- phensche Courant ingaat op de publica tie van Tutein Nolthenius, citeer ik het volgende: "Var? de Raadskapel gesprokende heer Nolthenius zegt dat men de juiste ligging daarvan niet weet. En 't is waar, sedert een eeuw of twee schijnt men die vergeten te hebben. De ijverige ds. van Wullendie in het eerste kwart dezer [negentiende; JCR] eeuw het ge- heele kerkarchief doorsnuffelde, geeft in zijn aanteekeningen wel bewijs, dat hij de Raadskapel gezocht, maar niet dat hij haar gevonden heeft. Ten einde raad, schijnt hij verondersteld te hebben, dat ze in lateren tijd mis schien afgebroken was. Toch staat de oude Raadskapel nog op heden en 't is heusch geen gebouwtje om over 't hoofd te zien. De Raadskapel n.l. is de groote kapel aan de Oostzijde tegen het koor aangebouwd, tegenwoordig deels als bergplaats ("Museum") deels als catechiseerlokaal in gebruik." Deze opmerking van Meinsma gaat vergezeld van een bewijsstuk: "één uit vele", zoals hij zegt. Mét ds. van Wullen meent hij dat de Raadskapel vroeger, in de katholieke tijd, ook anders genoemd werd: Heerenkapel16 of Heerenchoor. Hij verwijst verder naar een rekening uit 1659, dus van na de Reformatie, "toen men de oude namen nog wel kende". In die rekening staat "dat voor ene erfgroe- ve in de Groote Kerk in de Heerenkapel, waarvan een kelder is gemaakt, geteek- end no. 12, ontvangen is [onleesbaar] van den heer Schimmelpenninck van der Oije tot de Kloese". Op de kaart met plat tegrond van de graven uit 1681 is deze grafkelder te vinden in de Raadskapel. "De grafsteen van de genoemde familie zal er nog wel te vinden zijn onder den vloer van het catechiseerlokaal." Ook in de overdruk in 1901 is dit bewijsstuk opgenomen. In de publicaties van Gimberg over de kerk wordt overigens met geen woord gerept over het feit dat de kapel "gevon den" is. Gimberg schrijft in het overdrukje van 1910 dat aan het voegwerk nog goed te zien is dat men de kapel tegen de kooromgang heeft gebouwd en dat hij dus niet gelijktijdig met de kooromgang gebouwd is. Als bewijs noemt Gimberg het bestaan van een graf voor Hendrik en Aleit van Nijmegen in 1429. Zij krijgen of heb ben dit in de nieuwe kapel. In decem ber 1900, wanneer gezocht wordt naar muurschilderingen in de kooromgang, wordt een deel van een geschilderd graf schrift gevonden waarop nog te lezen is: starf Henric van Nymwege die hier begraven licht." Ook Gimberg heeft zijn bewijzen gevonden, maar komt in geen enkele publicatie terug op zijn eerdere uitlatingen over de onvindbaarheid van de Raadskapel. 15 Gepubliceerd in Bouwkundig Tijdschrift, met als titel "Oud-Zutphen", blz. 6, waar het gaat over de uitbreidingen van de kerk. 16 Het woord 'heren' heeft niets te maken met Predikheren, maar met de heren van de raad.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2004 | | pagina 7