80
slechts, maar de uitvoering werd aan de
chirurgijn overgelaten! Nu mannen zich
met de verloskunde bezig gingen houden
verschenen er ook diverse geschriften. In
Frankrijk schreef Frangois Mauriceau
(1637-1709) over ziekten bij vrouwen
rond zwangerschap en bevalling, Des
maladies des femmes grosses et ac-
couchées. In Engeland beschikte de fami
lie Chamberlen over een soort hefboom,
die gebruikt werd in gevallen, waar de
geboorte van het hoofd van het kind
moeilijkheden opleverde (het zoge
naamde beklemde hoofd). De familie
Chamberlen hield die hefboom zorgvul
dig geheim, want dat apparaat bracht
veel gewin! In 1673 heeft Chamberlen
vergeefs getracht het instrument voor
10.000 pond te verkopen aan Mauriceau.
Nederland speelde bij de ontwikkeling
van de verloskunde ook een vrij belang
rijke rol. In Amsterdam beschikte Hendrik
van Roonhuysen ook over een instrument,
het Roonhuysiaansch Geheim geheten.
Mogelijk heeft hij dit geheim van de familie
Chamberlen gekocht. Een belangrijk man
was ook Hendrik van Deventer (1651 -
1724), de schrijver van het leerboek Nieuw
Ligt der Vroetvrouwend4
De verloskunde was dus aanvankelijk
nog geheel in handen van de weinig des
kundige vroedvrouwen. Vrouw Schrader
was een gunstige uitzondering. Zij oe
fende in Dokkum van 1693 tot 1745 een
verloskundige praktijk uit. Zij deed 4000
bevallingen, die zij nauwkeurig te boek
stelde. Slechts 90 kinderen (ruim 2
werd dood geboren en slechts 15 (0,26
van de kraamvrouwen is overleden. In
een aantal gevallen heeft zij daarbij ook
de hefboom, de verloskundige haak, ge
bruikt. Meestal werd in dergelijke geval
len toch wel de hulp van een chirurgijn
ingeroepen. Zij spreekt nergens over een
verloskundige stoel of baringsstoel. Wel
schrijft vrouw Schrader meermalen dat zij
haar op het bedde verloste.15 De stoel
was dus niet meer algemeen gebruikelijk.
In Zutphen
De tachtigjarige oorlog had de stad vele
problemen bezorgd. Veel schade, vele do
den, mede door het uitbreken van pestepi
demieën. Zutphen was totaal verarmd. De
wederopbouw kon pas beginnen nadat
Prins Maurits in 1591 Zutphen definitief op
de Spanjaarden had veroverd.
In 1593 was er nog maar één wysemoeder
over in Zutphen. Waarschijnlijk in ver
band met haar zware taak werd haar nor
male traktement van zes gulden verdub
beld! Pas in januari 1598 kwam er verster
king, een zekere jenneken, die ook 12
gulden traktement kreeg. Tot overmaat
van ramp is Anna Huieshaven een half
jaar later overleden. Het duurde tot 1603
tot Jenneken hulp kreeg van een collega.
De weduwe Anna van Helmont-Bieken
bood zich aan als stadsvroedvrouw, maar
dat ging niet door. Waarschijnlijk om geld
uit te sparen! Zij mocht als vroedvrouw in
Zutphen werken op voorwaarde, dat zij
bereid was bevallingen te doen in huizen
waar de pest heerste. Wanneer zij in een
met pest besmet huis hulp verleende,
mocht zij geen andere vrouwen helpen.
Omdat zij hiertoe bereid was kreeg zij
vier gulden per jaar. Zo kwam de magi
straat wel heel voordelig aan een tweede
wysemoeder. Waarom het stadsbestuur in
1610 weer twee andere vroedvrouwen
aanstelde is niet duidelijk. Agnes Bijken
en Jacoba Kemerlink, de vrouw van de
goudsmid Obbekinck, werden beiden be
noemd, maar het traktement van twaalf
gulden moesten ze maar delen. Het was
nog steeds armoe troef! Pas in 1627 kwam
er een derde vroedvrouw, Megteld, de
vrouw van Herman Hiddink, terwijl Anne-
ken Nijentimps in 1629 Agnes Bij ken op
volgde. De financiële positie van de stad
was kennelijk weer wat op peil gekomen.
In 1630 werd het salaris van de dames ge
lijkgetrokken en vastgesteld op 18 gul
den per jaar.
Vijfjaar later lezen we eindelijk iets over
de toelatingsprocedure. Driesken Hend
riks, de huisvrouw van E. Schuit kreeg
toestemming haar ambagt hier te exerce
ren. Zij was door de stadsdoctor en de
stadschirurgijn geëxamineerd. Maar zij
kreeg geen gage. Blijkbaar vond men drie
stadsvroedvrouwen genoeg. Vrije vesti-
14 Lindeboom, pag.193-194.
13 M.J.van Lieburg, Memory Boeck van de Vrouwens, 1984, Rodopi, Amsterdam.