84
chloorkalk voor de studenten de vrouwen
onderzochten. De sterfte daalde van 11,4
in 1846 tot 1,37% in 1848!19
In Zutphen
veranderde er tijdens de Bataafsche
Republiek en de Franse bezetting ook een
heleboel. Het toezicht op het
functioneren van de werkers in de
gezondheidszorg werd opgedragen aan
de Plaatselijke Commissie van
Geneeskundig Toevoorzicht. De
chirurgijns werden heelmeesters
genoemd. Voor het behalen van de
bevoegdheid tot uitoefening van de
geneeskunde, heelkunde en verloskunde
werden afzonderlijke examens afgelegd.
Die Plaatselijke Commissies hadden
vooral tot taak de bestrijding van de
wijdverspreide kwakzalverij. Maar ook
het toezicht op de apotheken en de
vroedvrouwen hoorden erbij. Jaarlijks
moesten de vroedvrouwen en ook de
vroedmeesters verslag uitbrengen aan de
Commissie over de bevallingen, waarbij
zij assistentie hadden verleend. Deze
verslagen zijn over een periode van meer
dan veertig jaar (1821-1863) bewaard
gebleven. In die jaren zijn er in Zutphen
in totaal 15 vroedvrouwen, twee
vroedmeesters en één doctor medicinae
et artis obstetricae (bevoegd voor
geneeskunde en verloskunde) werkzaam
geweest. Ze brachten verslag uit over
12.339 bevallingen. In nog geen 5 van
de gevallen was er sprake van een
abnormaal verloop van de bevalling.
Daarbij moeten we ons wel de vraag
stellen of de vroedvrouwen altijd
dezelfde criteria aanlegden bij de
beslissing of een bevalling al of niet
normaal was verlopen. Wat wel juist zal
zijn is het aantal bevallingen, waarbij de
kraamvrouw is overleden nl. zes, 0,05
Semmelweis bereikte in zijn in de
verloskunde gespecialiseerde kliniek in
Wenen 1,37 De meeste vermelde
oorzaken van overlijden zijn duidelijk te
herkennen. Maar er werd geen enkel
geval van kraamvrouwenkoorts vermeld!!
Dat er in al die veertig jaar geen enkel
geval van kraamvrouwenkoorts zou zijn
voorgekomen in Zutphen en naaste
omgeving is niet waarschijnlijk, maar dat
het hoogstens enkele gevallen betrof is
wel aannemelijk. Nu is uit het onderzoek
van Semmelweis gebleken, dat de
dodelijke ziekte vooral voorkwam in de
klinieken. Ook in andere landen was dat
geconstateerd. De geneesheren wisten
nog niets van de wijze van infectie bij
kraamvrouwenkoorts en beseften niet, dat
zij zelf de bacteriën van de ene op de
andere kraamvrouw overbrachten.
Achteraf bekeken was het maar goed, dat
de provisoren, de bestuurders, van het
Oude en Nieuwe Gasthuis (ONG) in
Zutphen weigerden vrouwen voor een
bevalling op te nemen, behalve wanneer
dat in uitzonderlijke gevallen om
medische redenen noodzakelijk zou zijn.
Het ONG was voor zieken, niet voor
gezonde kraamvrouwen! Pas in 1915 is
men daar van afgestapt, maar toen was
alles over het ontstaan van
kraamvrouwenkoorts al bekend.20
Uiteraard ging het niet altijd goed met de
vroedvrouwen. Petroneila Van Beest, ver
laten huisvrouw van Hercules Teerink
werd in 1805 benoemd, maar zes jaar la
ter komt zij in moeilijkheden omdat zij
door een slechte conduite en het onmatig
gebruik van sterken drank zich geheel on
bekwaam maakt om hare functie als
vroedvrouw te kunnen waarnemen. Zij
werd geschorst. De jaren daarna werd zij
telkens weer toegelaten na een periode,
waarin zij de drank had laten staan, maar
even zo vaak ging het weer mis. Op de
Meimarkt van 1813 had de commissaris
van politie haar zelfs moeten laten opslui
ten vanwege verregaande dronkenschap,
maar drie maanden later deed dezelfde
commissaris een goed woordje voor haar,
want zij was de beste vroedvrouw van de
stad! Petroneila Teerink-van Beest heeft
nog een poosje in Noord-Holland geze
ten, maar in 1816 kwam zij weer terug en
heeft weer een paar jaar haar werk in
Zutphen hervat. In 1820 is zij overleden.21
De chirurgijn-vroedmeesters gingen trou
wens ook niet altijd vrijuit. Omstreeks
181 7 had de vroedvrouw Berendiena
Harmsen uit Steenderen klachten over
Lindeboom, Geschiedenis der Geneeskunde, pag. 249-250.
J. van der Kluit, pag. 299.
J. van der Kluit, pag. 228-229, 246-247.
19
20
21