202: "Kopie van een kaart van de vesting Zutphen, getekend door l.t.-gen. baron Krayenhoff, 1821." (detail) plant, beweiding en andere vormen van gebruik, die niet strookten met de functie van die eigendommen werden verboden. Verder bepaalde de wet dat waar de grenzen tussen 's lands eigendommen en die van gemeenten en particulieren niet eenduidig waren, deze nu "eens en voor altoos door goede kentekenen worden bepaald". Die taak werd expliciet opge dragen aan de officieren van de Genie die gelegerd waren in de verschillenden vestingen. Dat was ook de aanleiding voor de missive van majoor Pasteur: hij herinnerde het gemeentebestuur aan die taak, die volgens de de wet aan hem was opgedragen. Het gemeentebestuur was ongetwijfeld op de hoogte van de inhoud van die wet, maar was niet de in de wet aangewezen instantie die met het toe zicht op de naleving was belast. Wel was de gemeente gehouden de aanwijzingen van de eerstaanwezend officier van de Genie en van de Directeur van de Fortifi catiën op te volgen. Dat was niet altijd in het belang van de gemeente noch in dat van de burgerij: immers de beperkingen vastgelegd in de wet konden de activitei ten van die burgers en met name van de boeren, de ondernemers en van de han del in de gemeente ernstig belemmeren. De wet definieert allereerst welke gron den en gebouwen die de laatste vijftig jaren tot de fortificatiën hebben behoord als Rijkseigendommen moeten worden aangemerkt. De aard en begrenzingen van de onderdelen van de vestingwerken worden in de wet nauwkeurig gedefi nieerd. Het gaat daarbij niet uitsluitend over vestingsteden, maar ook over "on bewoonde forten, mitsgaders redouten, geavanceerde posten, retranchementen, linien en batterijen" met alle daarbij eer tijds door het Rijk aangekochte gronden. fc. tr V

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2003 | | pagina 25