72
was kort daarvoor in Zutphen benoemd
om onder andere toezicht te houden op
de naleving van de vestingwet.
Dat is de eerste, maar bepaald niet de
laatste keer dat majoor Pasteur hij zich
in kwesties aangaande de vestingwerken
richt tot het gemeentebestuur. Zijn 'missi
ves' gaan b.v. over verzoeken van burgers
tot plaatsing van een hek op defensieter
rein, het oprichten van een houten loods
op de Houtwal, het bestraten van een
weg, de inrichting van een pottenbakkerij
buiten de Hospitaalpoort, intrekking van
een vergunning tot het oprichten van een
hooiberg op defensiegrond enz.
Uit de briefwisseling tussen majoor Pas
teur en het gemeentebestuur blijkt dat
majoor Pasteur van plan is, met betrek
king tot de naleving van bepalingen uit
de vestingwet, orde op zaken te stellen.
Het meest treffend komt dat tot uitdruk
king in zijn verzoek aan het gemeentbe-
stuur van 7 april 1825 om 'de wet van 16
november 1814 in executie te leggen',
en wel betreffende het opmaken van een
proces verbaal, 'constaterende 's Rijks
eigendommen en dat van de stad of par
ticulieren'.
Majoor Pasteur heeft als taak toe te zien
op de naleving van de vestingwet van
1814 en heeft kennelijk geconstateerd dat
men het in Zutphen met de naleving van
die wet tot dan toe niet zo nauw heeft
genomen. Dat was kennelijk, gelet op de
considerans van deze wet, niet alleen in
Zutphen het geval:
"Aizoo Wij in overweging genomen
hebbendat vele van ouds bestaande
bepalingen omtrent de militaire 's lands
gronden en gebouwen in het algemeen
en bijzonderlijk ten aanzien van wonin
gen, tuinenboomgaarden of andere
gestichten van welken aard dan ookin
den omtrek der vestigingensterkten
posten en linien van defensie gelegen
door lengte van tijd, of geheel niet meer
geobserveerd, of zoo zeer uit het oog ver
loren worden, dat daaromtrent veelvuldig
misbruiken plaats hebben,welke behoren
te worden tegengegaan etc/' 1
Kortom, er was kennelijk sprake van een
behoorlijk uit de hand gelopen situatie
die dringend moest worden gecorrigeerd.
Is dat een reden geweest voor de benoe
ming van Majoor Pasteur in Zutphen en
was zijn voorganger om wat voor reden
dan ook aan die taak niet of in onvol
doende mate toegekomen? Tekenend is in
elk geval dat pas 11 jaar nadat de betref
fende wet in het Staatsblad was gepubli
ceerd, van de concrete ten uitvoerlegging
consequent werk werd gemaakt.
Wat is de algemene strekking van die
wet en wat is er in die wet in onderdelen
geregeld?
In het Staatsblad van november 1814 is
de wet gepubliceerd onder de titel:
"Wet, houdende bepalingen omtrent 's
lands gronden en gebouwen;
het bouwen en aanleggen van woningen,
tuinen, boomgaarden of
andere gestichten in den omtrek van ves
tingen, sterkten, posten en
linien van defensie.
Gearresteerd den 16 den November
1814 no. 55."
In grote lijnen hield de wet bepalingen in
die, zoals de titel al aangeeft, regels stelt
aangaande het bouwen en aanleggen van
objecten van diverse aard in de nabijheid
van vestingwerken en het zal inmiddels
duidelijk zijn dat het gaat om beperkende
bepalingen. Uit de gedetailleerdheid van
de bepalingen valt duidelijk op te maken
dat er kennelijk in de praktijk een situatie
gegroeid was, die naar de opvatting van
de landsregering een onaanvaardbare
verzwakking inhield voor de defensie
van het land. Kortom de situatie, zoals
die vóór de franse tijd had bestaan en bij
het ontwerp en de bouw van de verschil
lende vestingwerken bedoeld was, moest
nodig worden hersteld.
Dat betekende onder meer dat alle vor
men van grondgebruik van 's lands eigen
dommen, zoals illegale bebouwing, aan-
1 Staatsblad der Verenigde Nederlanden 1814 No 106 Wet van 16 nov. 1814