Joep Delnoy In Zutphen zijn op diverse plaatsen de restanten van de tweede vestingliniede lunetten en de wallen nog te zien. In economisch opzicht was die omwalling voor de stad niet bepaald voordelig. Schermutselingen tussen de plaatselijke overheid - die nogal slordig was met het handhaven van de vestingwet - en de met het toe zicht belaste Rijksambtenaar bleven dan ook niet uit. In het voorjaar van 1823 vraagt A.Nijman aan het gemeentebestuur van Zutphen toestem-ming om op de oever van de hoofdgracht een pakhuis te plaatsen. Na dat die toestemming op 7 juli van dat jaar was verleend wordt hem op 3 mei 1824 bovendien een zogenaamd certificaat verleend voor het gebruik van het naaast het pakhuis gelegen terrein, langs de boord van de hoofdgracht bij den Contre escarpe' (de buitenwal van de hoofd gracht aan de veldzijde, tegenover het Molenbolwerk) Dat was voor de aan- en afvoer van handels-goederen, aange nomen in dit geval hout, een gunstige lokatie. De 'Contre escarp' vormde echter een onderdeel van de vestingwerken van de stad en viel daarmee 'onder de jurisdictie' van de ter plaatse gelegerde Genietroepen. Op 2 augustus 1824 ontvangt het ge meentebestuur een verzoek van Ma joor-ingenieur der Genie Pasteur, om uiteenzetting van de motieven voor het verleende certificaat2. Majoor Pasteur ZllTPÜN 201"Plattegrond van de vestingwerken Zutphen uitgave van Matheus MerianFrankfurt1650." 1 NAZ inv.nr. 195 2 NAZ inv.nr. 195 - üysfatf I?<t i«3,-4'3 r 2 tQQ De vestingwet van 1814

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2003 | | pagina 23