steen van het kapitalisme.
Hij constateert derhalve een wancultuur,
die thuishoort in een noodlottig bestel,
dat de meest duivelse instincten het
hoogst beloont. Als uitingen van verzet
ziet hij daardoor in de natuur het ont
staan van neurosen en daarom ziet hij de
afschaffing van het huwelijk als juridisch
instituut als heilzaam.
Het huwelijk is voor hem een vrije
ethische verbintenis, een relatie tussen
vrije en bewuste persoonlijkheden waar
geen ambtenaar van de Burgerlijke Stand
aan te pas dient te komen.
In de libido speelt volgens Van den Bergh
vanaf het begin, als ook de sublimering
van gevoelens een bijdrage gaat leveren,
tevens het geestelijke een rol, waarbij de
mens dan opgaat in wat hij noemt "de
betrekkelijke oneindigheid, in het hogere
en algemene".
Hoewel hij zich kritisch opstelt tegenover
de homoseksualiteit verzet hij zich niet
tegen die geaardheid. Er zijn uitmuntende
naturen onder volgens hem: "Ook wij,
normalen, dienen het goéde, maar ande
re der homoseksuelen te eren, en het zui
vere lief te hebben." Een getuigenis die in
zijn tijd wel bijzonder tolerant, gedurfd
en zeer extreem was, maar die toch heeft
nagelaten indruk te maken in de kringen
van psychoanalytici.
Op 15 april 1920 treft hem een beroerte
en veel kranten wijden ruime aandacht
aan zijn dood en zijn persoon. De rouw
dienst op 18 april werd geleid door Ds.
J.L.Faber, die zijn overleden collega
schetste als een niet indeelbare bij welke
partij dan ook.
De teraardebestelling vond plaats op
het kerkhof tegenover zijn woning, [foto
begraafplaats warnsveldseweg] Geest
verwanten, leden van de SDAP, de SP, en
de CPH droegen hem naar zijn laatste
rustplaats. Een nooit geziene menigte van
duizenden stond terzijde.
Namens de kerkenraad sprak dominee
C.J.van Paassen die Van den Bergh ty
peerde als een eigenaardige persoonlijk
heid voor wie de grenzen van de kerk te
eng waren., maar die het godsdienstig
leven in brede kringen had gewekt.
Op het (inmiddels geruimde) graf werd
een gedenkteken van Hildo Krop ge
plaatstZutphen was niet altijd zuinig
op zijn cultuurbezit.
Nabeschouwing
In de nabeschouwing op het leven van
Henri Van den Bergh van Eysinga gaat de
auteur Herman Noordegraaf in op de per
soon van deze predikant.
Hij constateert een zeer grote belezen
heid maar daarnaast een neiging tot
oppervlakkigheid door te veel te willen
omspannen. De erkenning van zijn
retorische gaven wordt niet betwist, maar
de overvloedigheid van de woorden
stroom werkte te vaak vermoeiend en
velen beschuldigden hem in deze van ef
fectbejag. Zijn broer Gustaaf gelooft hier
niet in. Zijn bewering: "Als hij op succes
uit was geweest, had hij het verder kun
nen brengen dan Zutphen," is echter een
onbewezen stelling.
Mededogen en liefde kenmerkten zijn le
vensstijl evenzeer als de felle kritiek.
De nieuwe cultuur moest volgens hem
komen van de geestelijke aristocratie.
De vraag blijf echter of hij die mogelijke
verworvenheid niet heeft overschat. Hij
heeft zeker een grote invloed gehad op
de ontmoeting van het Christendom en
het socialisme en pleitte altijd voor een
socialisme met een religieus besef.
Hij voelde de volksopvoeding als een
persoonlijke roeping waaraan hij zich ten
volle gaf. Hij was geen organisator, noch
partijman en liet mede daardoor geen
organisatie na.
leder die kennis neemt van de levensgang
van deze predikant zal worden bekropen
door gevoelens van ambivalentie; maar
daarbij blijft overeind het onmiskenbare,
dat hier sprake is van een markante
persoonlijkheid die de moed had tegen
gevestigde instituties te strijden. Een man
met groot verantwoordelijkheidsbesef die
stond aan de zijde van armen en verdruk
ten.