legde. Zo kwam er een verbod op het maken van een glijbaan en het gooien met sneeuwballen in de winter. Vissen en opjagen van kippen was, zijnde onwel voeglijk gedrag, niet toegestaan. Zelfs de omgang met marketensters en het eten van rauwe vruchten was verboden als schadelijk voor de gezondheid, zo ook het bezit van obscene boekjes of het zich uitleven in allerhande onwelvoeglijke zaken. Op toneelspel stond geen verbod en de jaarlijkse comedies die door de scholie ren werden opgevoerd gaven de kerkdie naren in 1639 'groote ergernisse' daar zij niet zouden leiden tot stichting van de pupillen. De predikanten wensten dus een verbod, maar de magistraten beleef den er waarschijnlijk meer plezier aan want het herhaald verzoek werd niet in gewilligd. De predikanten hielden echter druk op de ketel en in 1644 meldden zij het stadsbestuur dat het de hoogste tijd was dat 'die Latijnsche scole, sonderlinge in institutione et moribus, gereformiert worde.' De algemene strekking van het verzoek vond weerklank omdat er dan tevens een einde zou komen aan de voortdurende klachten van de predikanten. Er ver scheen een nieuwe schoolorde in druk en daarin werd weggelaten de oude para graaf dat er jaarlijks minstens één toneel uitvoering door de leerlingen gegeven moest worden. Hoewel de invloed van de predikanten steeds meer terugliep bleef het oog van de dienaren gods waakzaam, niet alleen voor de leerlingen maar ook voor de rector die wat al te uitbundig de 'teerdag' van het St Anthonisgilde had gevierd, of de leerkrachten die de leerlingen vrijaf hadden gegeven voor een bezoek aan 'die vervloecte en afgo dische kermis', en dan vanaf de kansel werden berispt. Na de Franse bezetting in het Ramp jaar 1672 liep de belangstelling voor de school bij de magistraat verder terug. Geen der leden was nog gebrand op het baantje van scholarch. In 1694 werd men scholarch 'ad vitam' en in 1 753 bij toerbeurt en in 1 761 weer voor het leven, maar niets baatte; de curatoren muntten uit in gemis aan interesse. Vernieuwing Zutphen zag in de loop der tijden zijn status als knooppunt voor de handel, door de verzanding van de IJssel, vermin deren en degradeerde geleidelijk tot een centrum voor regionale distributie dat intellectuele en financiële impulsen goed kon gebruiken. Het was dus zaak de emi gratie te beperken en de immigratie te be vorderen door de mogelijkheid tot volgen van goed onderwijs te stimuleren. Parallel zien we dan ook dat in de jaren tachtig van de 17e eeuw en in de 18e eeuw in het Broerenklooster een ietwat geheimzinnige 'academie' of 'illustere school van het kwartier Zutphen wordt gevestigd waar rechten, filosofie, letteren, geschiedenis en welsprekendheid werden gedoceerd door de rector en leraren van de Latijnse School die daartoe 'professor 'werden genoemd en er een jaarlijkse vergoeding van f 200,- voor ontvingen. Het Zutphense stadsbestuur spreekt hierbij voortdurend over het 'gymna sium Het lijkt een duidelijke poging om Zutphens 'weerwerk' te geven tegen de hogeschool van Harderwijk. Na de Franse tijd is dit 'gymnasium' geruisloos verdwenen. Die gestimuleerde opleving van de La tijnse school valt samen met de komst van de rector Johannes Antonius Biber die als een voorloper van de Verlichting kan worden gezien. De organisatie van de school werd door hem drastisch ver beterd, door een klassen-indeling met groepjes, afhankelijk van het opleidings niveau. Er kwam een vast lesrooster dat bepaalde wat en wanneer in de lessen moest worden behandeld. Er kwam een boekenlijst en er werd gedacht over nieu we didactische werkwijzen. Tevens werd een uitgebreid reglement aangekondigd. De Latijnse school diende in Bibers visie ook de mogelijkheid te bieden tot (be perkt) volgen van het Nederduits. Alle door Biber aangedragen nieuwe impulsen leidden tot een hernieuwde belangstel-

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2002 | | pagina 9