sprake, waarin prioriteit gegeven wordt
aan herziening van de grondwet met
het oog op het Algemeen Kiesrecht voor
mannen én vrouwen.
Op 5 april 1904 komt hier vervolgens
het kiesrechtrapport aan de orde
middels een bestuursmotie. Die motie
vermeldt dat 'Zutphen' het een drin
gende eis acht om artikel 80 van de
Grondwet te wijzigen waardoor de be
lemmeringen tegen toekenning van het
kiesrecht voor de Tweede Kamer aan
mannelijke ingezetenen zal komen te
vervallen. Daarnaast wordt op gelijke
wijze de opheffing van belemmeringen
aan vrouwelijke ingezetenen bepleit.
De motie is aanleiding tot een korte le
vendige discussie, waarbij Klaassen
zegt met de voorgestelde motie de weg
naar het vrouwenkiesrecht niet te wil
len afsluiten, maar hij wil nog vérder
gaan. "Wij willen niet alleen de buiten
deur open zetten, maar ook de binnen
deur", verduidelijkt hij. Er is dus wel
degelijk sprake van een kentering in het
denken bij politici.
CONCURRENTIE
Naarmate de vrouw zich een zelfstandi
ger plaats op de arbeidsmarkt verwierf
groeide ook het wantrouwen en werd
zij her en der gezien als een concurre
rende factor. Dat leidde er toe dat het
steeds noodzakelijker werd dat de eco
nomische verworvenheden daadwerke
lijk werden verdedigd. Ten gevolge van
deze maatschappelijke visie op de ver
worvenheden werd in 1903 door negen
vrouwenorganisaties het Nationaal Co
mité inzake de Wettelijke Regeling van
de Vrouwenarbeid opgericht om te wa
ken tegen het schaden van de wettelijke
rechten en belangen van de werkende
vrouw bij de wetgeving, besluiten en
verordeningen van de overheid.
Hoe nodig deze actiegroep was bleek
wel in 1910 toen voor alle Rijksambte
naressen en onderwijzeressen onder de
40 jaar ontslag dreigde wanneer zij in
het huwelijk zouden treden, 'omdat de
zedelijkheid zulks vereist'. De Kamer
zou zeker met dit wetsontwerp Heems
kerk meegegaan zijn, ware het niet dat
er maatschappelijk reeds zo'n grote
ommekeer in het denken had plaats ge
had, dat de protestactie van het 'Natio
naal Comité leidde tot uitstel van de
behandeling van het wetsontwerp en
intrekking ervan door het volgende ka
binet.
Toen evenwel 25 jaar later, in 1935,
nogmaals een soortgelijke aanval op de
vrouwenarbeid zou plaats vinden (wets
ontwerp Romme) en de arbeid van ge
huwde
vrouwen, "uit beginsel en niet om cri
sis-redenen" (sic.!), dreigde te worden
verboden kwam een Comité tot Verde
diging van de Vrijheid van Arbeid voor
de vrouw in het geweer. De hierdoor
naar voren gebrachte gefundeerde be
zwaren leidden er toe dat de Hooge
Raad van Arbeid aan de Minister advi
seerde het wetsontwerp in te trekken.
Hoewel de staatsburgerlijke rechten
van de vrouw in de vrouwenbeweging
aanvankelijk niet de hoogste prioriteit
hadden, groeide wel het besef dat poli
tieke mondigheid niet mocht worden
verwaarloosd. Vooral de socialistische
"Vrije Vrouwen Vereeniging" (1889) en
de "Vereeniging voor Vrouwenkies
recht" 1894) die gesteund door vrou
wenbladen als 'Evolutie', geredigeerd
door Wilhelmina Drucker en 'Belang en
Recht', geleid door Henriëtte van de
Mey, ondervonden bij deze strijd, wei
nig tegenstand bij de Nederlandse man.
De Rijkscommissie voor de herziening
van de Grondwet kon dan ook in 1907
constateren dat, op één na, met alge
mene stemmen de verkiesbaarheid van
de vrouw in de vertegenwoordigende
lichamen werd aangenomen. Daardoor
verwachtte men een invoering van het
actieve en passieve kiesrecht voor de
vrouw bij de herziening van de Grond
wet in 1908.
Helaas, de kabinetscrisis leidde tot het
intrekken van de regeringsvoorstellen
en er zou verder gestreden moeten wor
den totdat in 1917 het passieve en in
1922 het actieve vrouwenkiesrecht zijn
beslag zou krijgen, zodat de strijd om