werd geacht een zaak te zijn tussen
werkgever en werknemer, waarbij de
overheid zich terughoudend diende op
te stellen en slechts incidenteel diende
in te grijpen.
Ook op dit terrein werd de vrouw, zelfs
door diezelfde overheid, daardoor als
werkneemster in een separate en onder
geschikte positie gemanoeuvreerd. Niet
alleen waren bepaalde ambten en be
roepen voor haar gesloten, zelfs be
paalde opleidingsmogelijkheden wer
den haar op basis van een uit de lucht
gegrepen 'geschiktheidstheorie', die
nergens enige wetenschappelijke be
vestiging vond onthouden. Alles was
gebed in een stroom van vóóroordelen
en historisch gegroeide waan.
Een keerpunt in de Nederlandse situatie
valt aan het einde van de 19e eeuw als
van 9 juli tot 21 september 1898 in
Den Haag de Nationale Tentoonstelling
van Vrouwenarbeid wordt gehouden.
Het is tevens het jaar waarin Wilhelm-
ina Nederlands eerste Koningin zou
worden, een tijd waarin verreweg de
meerderheid van de vrouwen nog on
wetend in geaccepteerde vóóroordelen
voortsufte.
De vrouw had haar plaats aanvaard als
lid van het zwakke geslacht dat zowel
letterlijk als overdrachtelijk onmondig
was en steun en bescherming behoefde
wanneer zij buiten de beschermende
sfeer van het gezin trad. Voor elke
vrouw, ongeacht haar verdere capa
citeiten, werd het huwelijk als de be
langrijkste levensopdracht gezien, en
haar opvoeding was erop gericht om
die te volbrengen, leder die daarbuiten
viel, was een maatschappelijke misluk
king variërend van blauwkous tot oude
vrijster of erger, mogelijk zelfs lichte
kooi.
De vrouw uit betere kringen die haar
eigen kost moest verdienen, zonder een
man aan haar zijde, was daarbij vaak
nog slechter af dan haar zuster uit de
'werkende stand', die - vaak noodge
dwongen - ging "dienen om het scha
mele gezinsbudget met een al even
schamel loontje uit te breiden. Natuur
lijk werd van haar de volle inzet ver
eist; het sprak vanzelf dat zij even hard
werkte als de man, maar een gelijke sa
lariëring was uitgesloten, onbespreek
baar, belachelijk zelfs.
MACHT
De positie van de vrouw was juridisch
gezien de spiegel van haar sociale sta
tus. De gehuwde 'aangetrouwde!'
vrouw had zich verbonden in de mari-
tale macht en was als zodanig onderge
schikt aan haar echtgenoot die zij
moest volgen. Burgerschapsrechten wa
ren er nóch voor de gehuwde, nóch
voor de ongehuwde vrouw.
Weliswaar onthield de grondwet haar
tot 1885 die rechten aanvankelijk niet,
maar die 'omissie' werd zie boven)
dan ook via een wetswijziging snel 'ge
repareerd', door in artikel 80 van de
kieswet het woordje 'mannelijk' voor
'ingezetene'te plaatsen.
Ondanks deze reactionaire oplossing
van een 'probleem', mag niet worden
vergeten dat er wel degelijk een groei
ende maatschappelijke stroming op
gang was gekomen die ook in de poli
tieke bewegingen wortel schoot.
Al in het midden van de 19e eeuw was
dit gevoel gewekt in de religieuze krin
gen van het 'Reveil' dat o.a. leidde tot
het oprichten van de Heldringgestich
ten voor 'gevallen' vrouwen in Zetten
waar de eerste maatschappelijk werk
sters zich beijverden om de slachtoffers
te redden die leden aan wat zij zagen
als de ernstigste kwaal van onze samen
leving: de economische afhankelijkheid
van de vrouw, en haar volslagen onver
mogen zich uit die positie te bevrijden
als gevolg van gebrek aan opleiding en
ervaring.
Een kleine schare vrouwen zou tegen
deze achtergrond gaan ijveren voor
vrouwelijk vakonderwijs en een rede
lijke beloning voor de arbeid, een ideo
logie die ook steeds ruimer weerklank
en steun vond in een maatschappij die
nog volledig door de man werd be
paald.
Naast het Zettense initiatief volgden in