dreven. Wel pleitte hij voor de aanleg
van stangen waaraan de paarden vastge
bonden konden worden, om zo te voor
komen dat de achter de wagens vastge
bonden paarden de berm bevuilden.
De meeste kampen hadden hun ontstaan
te danken aan de Wet op woonwagens en
woonschepen van 1918; deze werd voor
bereid door de in 1903 ingestelde Staats
commissie voor de bestrijding van bedela
rij, landloperij en habituele dronkenschap.
Het verslag van deze commissie gaf de
gebruikelijke beeldvorming weer die bin
nen de samenleving gegroeid was:
"Een bevolking die een groot maatschap
pelijk gevaar oplevert omdat de kinderen
niet naar school gaan en men met veel
mensen in een onhygiënische ruimte ver
blijft. Ze behoren tot de onderste lagen
van de maatschappij en zijn niets anders
dan een ware sociale plaag."
Van enig medeleven was in het gehele
verslag weinig te bespeuren. Het wonen
in een woonwagen werd bijna uitsluitend
gezien als een dringend te bestrijden
vorm van bedelarij en landloperij en van
alles wat daarmee gepaard ging.
In de Tweede Wereldoorlog was het
Jaantje Olthof in de Molenweg; links zijn
duidelijk de woonwagens te zien.
kamp van eind 1943 tot 1945 leeg. Op
29 juni 1944 brandde de paardenstal af,
veroorzaakt door met vuur spelende kin
deren. Half juni 1945 zagen de bewoners
van de Molenweg dat het verwaarloosde,
vernielde kamp opgeknapt werd. Veront
ruste buurtbewoners schreven aan de ge
meente: "Verlos ons van deze plaaghun
was is niet schoonze maken lawaaihun
taalgebruik deugt nietze vernielen en
onze spullen verdwijnen spoorloos
De politie reageerde daarop dat de bewo
ners wisten waar ze aan begonnen toen
ze aan de Molenweg kwamen wonen,
want toen de woningbouwvereniging "De
Goede Woning" aan de Molenweg begon
te bouwen, was het woonwagenkamp er
al gevestigd; en ook de bewoners van de
Molenweg hadden hun dagen van feest en
jolijt,waarbij zij zich luidruchtig gedroe
gen; en de Molenwegkinderen deden in
baldadigheid en vernielzucht geenszins
onder voor de jeugd uit de woonwagens.
Het kamp kon niet naar willekeur in een
gemeente verplaatst worden. Het diende
buiten de bebouwde kom te liggen doch
niet te ver daarvan verwijderd, aangezien
dan het uitoefenen van een permanent
politie toezicht uiterst moeilijk werd.
Toen de gemeente twee jaar later het
plan opperde om het kamp te verplaatsen
naar de stortplaats achter de Openbare
Lagere School in de Schoolstraat, klom de
buurtvereniging "Voorsterwegkwartier" in
de pen. Dit noodzakelijk kwaad wensten
zij niet in het centrum van de Hoven.
Ook de inspectie schooltoezicht vond het
geen goed plan. Zelfs de VARA bemoeide
zich ermee. Intussen wierp de dierenbe
scherming zich weer op als belangenbe
hartiger van de paarden in het kamp die
geen schuur hadden om warm de winter
door te komen. En de Molenweg had al
een invulling voor de open plek als het
kamp weg zou zijn, men wilde er een
speeltuin. Maar de reden dat de ge
meente het kamp wilde verplaatsen was,
dat men het terrein aan de Molenweg
nodig had voor bebouwing.
Na veel wikken en wegen, want ook het
91