D. Stegeman
Het paard was in oeroude tijden het symbool van de Germaanse stam der Saksen
een volk dat in de 2e eeuw Sleeswijk-Holstein bezette en omstreeks het begin van
de 3e eeuw de Weser was overgestoken. We treffen ze in 359 voor het eerst
tijdelijk in onze streken aanmaar omstreeks 680 vallen ze voorgoed de omgeving
van Zutphen binnenwaar de IJssel de grens vormde. Hun woonplaatsen omvatten
in het oosten van ons land: Oost-GroningenDrente en Twente en de Achterhoek
tot aan de Oude IJssel en daarnaast in ons buurland Duitsland: Westfalen en
Engern. Ofschoon de oorspronkelijke inwoners van Zutphen Chamaven waren -
waarnaar de gouw Hameland werd genoemd - speelden toch de Saksen een grote
rol in dit gebied.
De oorsprong van het paard, bij de Saksen
een heilig dier, moet worden gezocht in
de godsdienst van deze Germanen, waar
de mythologische éénogige oppergod
'Wodan', gezeten op zijn achtvoetig ros,
'Sleipnir' genaamd, in stormachtige duis
tere nachten, aan het hoofd van een gees-
tenheir, in wilde jacht door het luchtruim
reed. Dit volksgeloof gaf aanleiding tot
vele verhalen, waarin vooral aan de
schimmel Sleipnir allerlei magische
krachten werden toegekend. En hoewel
na de kerstening van ons volk, de op een
wit paard over de daken rijdende St-Ni-
colaas de plaats van Wodan innam, bleef
toch het volksgeloof zich vastklemmen aan
de mysteriën hunner vaderen. Zij bleven
geloven in de krachten van het geheim
zinnige stormdier dat hen voor bliksemin
slag en ander onheil kon behoeden.
Vandaar dat er ter bevordering van deze
krachten een paardenschedel aan de nok
van Saksische boerenhoeven werd gespij
kerd, terwijl een gevonden hoefijzer ook
geluk bracht. Dit attribuut werd aan de
deur vastgenageld om heksen en dergelijk
onheil af te weren.
Van der Laars vertelt in zijn werk Wa
pens, vlaggen en zegels van Nederland
(1913), dat de heer van Someren-Brand,
conservator van het Stedelijk Museum te
Amsterdam, hem in het jaar 1898 eens
had meegedeeld, dat hij in de achterhoek
van Overijssel en Gelderland nog boeren
had ontmoet die aan het paard een ge
heimzinnige betekenis toekenden en dat
men het geraamte van een paard boven
in de stallen en schuren zag hangen. Met
eenzelfde doel plaatste men vanouds op
het platteland in Neder-Saksen, Westfalen
en Twente aan de boerderijen ook gevel
topversieringen, bestaande uit twee
schuin gekruiste planken van boven ein
digende in gestileerde af- of toegewende
paardenkoppen. Zij prijken thans nog in
de wapens van de Duitste steden Buch-
holz in der Nordheide en Fallingbostel, in
het wapen van het dorp Fischerheide en
in dat van de Landkreis Nienburg, allen
liggende in Neder-Saksen. Behalve deze
geveltoptekens zag men om diezelfde re
den in de genoemde streken nog lang op
de beide helften van de Baanderdeuren
30
Het Saksische Ros*